maandag 5 november 2007

DE DOOD VAN LOUIS R.

Louis R. was al een oud man toen wij hem pas goed leerden kennen. Hij was op zijn tweeëntachtigste verjaardag opgehouden met werken vanwege ernstige rugklachten ; voordien hadden wij hem slechts zelden ontmoet en de gesprekken – zo men die al zo noemen mocht – beperkten zich tot : « Bonjour Monsieur. C’est beau temps aujourd’hui. » En dat kwam voornamelijk doordat hij voordien nog dagelijks aan het werk was, van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat. Maar toen hij 82 werd ging het echt niet meer ; zijn rugklachten waren zozeer verergerd dat hij zich op de tractor niet meer wenden of keren kon, en dat is toch wel noodzakelijk indien je werk van goede kwaliteit wilt afleveren.

Louis stond in het dorp bekend als een buitengewoon vriendelijke, hardwerkende man en als een groot liefhebber van de natuur, van flora en fauna, en dit kan in Frankrijk heel goed samengaan met een hobby als fervent jager. Bij alle grote boeren in de omgeving had hij gewerkt en allemaal waren zij uiterst tevreden over zijn inzet, werkkracht en vrolijkheid. Toen hij echter met « pensioen » ging veranderde dat laatste als bij toverslag. Louis werd nukkig, ontevreden en kortaf. Zijn vrouw klaagde dat haar man en zij – net als vele jonggetrouwden – na 60 jaar huwelijk plotseling en herhaaldelijk problemen hadden. Zij weet dit aan het veranderende maatschappelijke klimaat waaraan zij als oudjes kennelijk ook onderhevig waren. Vroeger hadden zij nooit problemen gehad.Tegenwoordig waren er herhaalelijk felle discussies en dan liepen zij beiden met een kwaad hoofd de deur uit, de ene linksaf en de andere rechtsaf.
Bovendien : Louis klaagde steen en been. Klaagde over zijn pijnlijke rug, over het feit dat hij alleen nog met een stok lopen kon, dat hij niet meer mocht autorijden, en wat al niet meer. Hij was domweg chagrijnig. Er kon geen vroiendelijk of optimistisch woord meer vanaf. Op een dag had de doodsklok in ons dorp geluid, en wij vroegen hem of hij wist wie er overleden was. Zijn antwoord was kortaf : « Dat weet ik niet ; ik ben het in ieder geval niet. » Toen wij toch nog wat verder vroegen antwoordde hij : « Eens, op een dag zal de doodsklok luiden en ook dan kan ik u niet vertellen voor wie dat is, want dat is dan voor mijzelf. »

Jaren gingen voorbij. Louis liep dagelijks op zijn stok naar het dorp en nam bij het supermarktje plaats op de bank. Hij maakte een praatje met een oude vriendin. Maar vrolijker werd hij er niet op. Hij vertelde openlijk dat hij met 92 jaar het leven wel voor gezien wilde houden. Nu hij niet meer werken kon was er niets meer aan. Zo klaagde hij tegenover iedereen en ook tegenover zijn vrouw. Op een dag – met opnieuw een dag van nutteloosheid voor zich, althans zo zag hij het – klaagde hij voor de zoveelste maal tegenover zijn vrouw dat hij het niet meer zag zitten. Die wist hem niet op te beuren. Daarop stond Louis resoluut op, liep naar de slaapkamer, pakte daar een oud model revolver tussen de lakens in de kast vandaan en liep terug naar de kamer. Zonder verder een woord te zeggen schoot hij zich met het revolver door de keel.

De dokter en de ambulance waren snel ter plaatse. Louis leefde nog. Met spoed werd hij naar het ziekenhuis in een nabije stad gebracht. Daar is hij na enkele dagen overleden. Bij de begrafenis was heel het dorp aanwezig. Het is hier de gewoonte dat de mensen zich voor de kerk verzamelen. Toen de lijkauto voor de kerk aankwam traden de vier boeren waarvoor louis gewerkt had resoluut naarvoren en droegen de kist eerbiedig de kerk in. Een toonbeeld van diep respect voor degene met wie zij zo vele jaren prettig hadden samengewerkt.
Na de kerkdienst ging de stoet niet zoals gebruikelijk naar het plaatselijke kerkhof, maar naar het grotendeels ingestorte kerkje van Saint Julien, even buiten het dorp. De gemeente had zich ingespannen om het omliggende kerkhof zo goed mogelijk van metershoog onkruid te ontdoen, want er was al enkele decennia niemand meer begraven en het kerkhof was dan ook verder niet onderhouden. Louis had echter bepaald dat hij daar begraven wilde worden, want daar – op dat sterk hellende kerkhofje - lagen vele generaties van zijn voorouders. In deze regio zoeken « retraités « vaak een huis met een fraai uitzicht over dit prachtige land. Het ene uitzicht nog mooier dan het andere. Maar niemand heeft zo‘n fraai uitzicht als vanaf het graf van Louis. Je zou hem om die plek haast benijden.

woensdag 31 oktober 2007

REQUIEM VOOR EEN VARKEN

Sinds een paar weken is verandering gekomen in de huiselijke situatie van Monsieur C.. Voor het eerst na vele, vele jaren vraagt hij in de “épiserie” nog slechts om één brood. Ik stond achter hem bij de kassa, en ik had juist het fatale nieuws vernomen: het immense varken van Monsieur C. was de dag tevoren overleden. Het beest was voor enig vertier naar buiten gelaten, maar bleek aan de achterzijde verlamd. Het gromde vervaarlijk. Ondanks zijn handicap had het – in zijn laatste ademtocht – geprobeerd het hekwerk te rammen dat hem scheidde van de buren. De vitale buurman – pas 87 jaar – had zich bedreigd gevoeld en was met zijn jachtgeweer in de aanslag achter de heg gaan liggen (waar heb ik dit meer gehoord ?). Maar er was geen schot gelost; nog voor het varken ook maar één poot op het terrein van de buurman had kunnen zetten viel het zieltogend op de grond. De geraadpleegde dierenarts (een voormalige hormonenspecialist uit België die het verstandiger had geoordeeld om naar Frankrijk te verhuizen) constateerde een acute hartstilstand. Sindsdien koopt Monsieur C. in de ‘épiserie’ nog steeds 2 literflessen hoofdpijnwijn per dag maar nog slechts één ‘flute’. Niemand vraagt hem naar de reden van die verandering.
Toen Monsieur C. de ‘épiserie’ had verlaten, sprak ik over de recente gebeurtenis met Cathérine, de ‘épisière’. Ik wees haar op de belang van de dood van dit opmerkelijke varken, en zij merkte op: ‘Oui, c’est dommage pour lui.’ Maar ik meende haar toch te moeten wijzen op de ruimere historische betekenis van het overlijden van dit varken: vroeger was het in deze omgeving niet ongebruikelijk dat kleine boertjes een varken in huis hielden, maar ik ken niemand meer die hedentendage nog een varken op 4 benen in huis heeft. Monsieur C. was de laatste. De ‘épisière’ begreep wat ik bedoelde en antwoordde: ‘Ils n’ont pas sonné les cloches !’

zondag 28 oktober 2007

GELDZAKEN

Inmiddels alweer heel wat jaren geleden brachten wij onze vakantie door in het oosten van Frankrijk, in een klein plaatsje aan een meer, langs de route die Napoleon gevolgd had toen hij van zijn verbanningsoord Elba op de terugweg naar Parijs waar hij de macht opnieuw wilde overnemen. De zittende regering zag hem echter niet zo graag in Parijs aankomen en zond hem een aanzienlijke troepenmacht tegemoet.
Toen Napoleon en het regeringsleger elkaar in het plaatsje ontmoetten waar wij zoveel later gelogeerd waren en waarvan ik inmiddels de naam vergeten ben, riep Napoleon zijn tegenstanders toe dat hij hun koning was. Daarop sloten die legers zich bij hem aan en gezamenlijk veroverden zij Parijs en zetten de regering af. Maar dat alles is niet waar het nu om gaat.

De ochtend na onze aankomst op de locale camping liep ik met hond en kinderen naar het dorp om mijn vrouw de gelegenheid te geven wat langer uit te slapen en brood te halen voor het ontbijt. In de « boulangerie » was het behoorlijk druk met locale dorpsbewoners en met de in de zomer alom tegenwoordige vakantiegangers. Het was een echt plattelandsdorp en bepaald geen « Côte d’Azur »-dorp. Daarom viel de wulpse kleding van een dame die toch overduidelijk tot de inwoners van dat dorp behoorde eens temeer op. Toen zij aan de beurt was om haar brood te kopen vroeg zij om twee « baguettes » en twee « croissants ». Zij wilde betalen met een biljet van 50 Franse francs. De dame achter de toonbank repliceerde echter : « Ce n’est pas un biljet pour payer le boulanger ; c’est un biljet pour faire l’amour. » De meeste buitenlanders verstonden er niets van ; de localen en enkele vakantiegangers gniffelden.

DE ZEVENSLAPERS EN DE TWEE SLECHTE SLAPERS

Kort nadat bekend werd dat wij een huis in Frankrijk gekocht hadden meldden zich familieleden, vrienden en bekenden die graag gebruik maakten van de mogelijkheid om ons onderkomen voor korte en langere tijd te huren. Als eersten meldden zich een zus en zwager die kennelijk nog al avontuurlijk waren ingesteld. Zij maakten vele buitenlandse reizen en beklommen menige berg. Niet gespeend van de nodige nieuwsgierigheid waren zij er als de kippen bij om daar te gaan logeren. Nu moet ik toegeven dat ons huis destijds maar matig was ingericht. Er was alles wat een mens echt nodig heeft : goede bedden, eetkamertafel en stoelen, een eenvoudig maar degelijk zitje, maar ook niet veel meer dan dat. Er hingen dus geen « kunst »-werken aan de muur en aan verdere verfraaiing van het interieur was niet veel gedaan. Ook de tuin was niet veel meer dan een wat ruig uitgevallen grasveld. Voor degenen die niet zo’n romantische blik hebben als wij kan dit bijdragen tot een « unheimisch Gefuehl », vooral als zo’n huis voor Nederlandse begrippen niet in de bewoonde wereld ligt en als er ‘s nachts onheilspellende geluiden uit het aangrenzende bos opklinken. Voor ons is zoiets geen bezwaar : wij kochten dat huis voor de broodnodige rust en wij prefereren de stilte van het nachtelijke woud in ons dorp boven de permanente herrie van de altijd nabije autowegen in Nederland. Toch waren wij niet helemaal gelukkig met hun wens om als eersten ons tweede onderkomen te gaan bekijken en daar te logeren.

Om kort te gaan, toen zij in Nederland terugkwamen uitten mijn zus en zwager zich vol enthousiasme : prachtig hier en prachtig daar, heel gezellig, etc.. Maar wij voelden al gauw nattigheid : zo mooi als zij zeiden dat het daar was is het niet, en zeker toen niet tijdens hun bezoek. Bovendien waren onze gasten korter gebleven dan tevoren was afgesproken. Er móest iets aan de hand zijn.

Na enig navragen bleek het volgende.
Op een ochtend was mijn zus – zoals gebruikelijk al zeer vroeg – de « salle de séjour » - een chique woord voor « alles-in-één-kamer » - ingegaan om een kopje koffie te maken, want voor haar begint de dag vele uren eerder dan voor gewone mensen. Toen zij het licht aandeed – een schamel plafondlampje - schrok zij vreselijk : er zaten 3 grote, wild uit hun ogen kijkende beesten tegen de muur aangedrukt. Die keken haar strak aan met hun ogen op stokjes en ze zagen er zo gevaarlijk uit dat het wel leek alsof zij haar zouden bespringen als zij ook nog maar één stap verder de kamer in zou gaan. Van schrik bleef zij aan de grond genageld staan ; zo’n engerds had zij nog nooit gezien. Staarten met een pluim aan het eind zoals bij eekhoorns. In het midden een kale staart zoals bij ratten. Lange nagels en scherpe tanden. Voorzichtig probeerde zij achteruit schuifelend de kamer weer te verlaten, zorgvuldig in de gaten houdend of soms een van die monsters daadwerkelijk tot de aanval zou overgaan. Zachtjes sloot zij de deur achter zich.

Terug in de slaapkamer maakte zij haar man wakker en vertelde haar verhaal. Die geloofde er in eerste instantie niets van, maar hij had toch ook geen zin om aan de uitdagende opmerking : « Ga dan zelf kijken » gevolg te geven. Uiteindelijk wist mijn zus haar man toch ervan te overtuigen dat ook hij maar eens een kijkje in de kamer moest nemen en zichzelf moest overtuigen van het dreigende gevaar dat van die monsters uitging. Mijn zwager opende voorzichtig de deur en gluurde naarbinnen, op veilige afstand gade geslagen door zijn vrouw. Hij schrok zich het apezuur : Twee beesten met wijduitgespreide poten hingen tegen de muur en hun grote, starende ogen voorspelden niet veel goeds. Het derde exemplaar was al doorgedrongen tot het aanrecht en deed zich tegoed aan het brood van de vorige dag. Op slag wist hij het zeker : hij kon met geen mogelijkheid de oorlog tegen deze indringers winnen, maar wát te doen ? Rillend van angst en koude overlegden mijn zus en zwager in de gang voor de kamerdeur over de te volgen strategie :
het idee van mijn zusje om haar man naarbinnen te laten gaan met een vliegenmepper om die beesten te vermoorden werd door hem onmiddellijk afgewezen : dat zou bloedvlekken op de muur opleveren en bovendien kon hij beslist niet van bloed ;
het tweede idee om haar man ongewapend naarbinnen te laten gaan, snel de ramen open te zetten en die beesten naarbuiten te jagen werd ook door haar man eveneens verworpen : hij zou allang door die beesten gekrapt, gebeten en gevierendeeld zijn nog voor hij ook maar één raam geopend zou hebben ;
het laatste idee om de beesten te laten waar zij waren, de deur naar de « salle de séjour » zorgvuldig gesloten te houden en verder door te gaan met vakantievieren leek beiden niet uitvoerbaar : zij zouden geen nacht meer kunnen slapen uit angst dat die beesten erin zouden slagen om de kamerdeur te openen en in hun slaapkamer binnen te dringen ; je kon met één blik zien dat die beesten buitengewoon intelligent waren ; die operatie zou hun best lukken.

Na rijp beraad besloot het dappere stel te kiezen voor de minst-eervolle maar wel de meest-veilige stap : de vlucht. Snel pakten zij hun koffers in. Het had toch maar van een vooruitziende blik getuigd dat zij de vorige avond uit angst voor mogelijke inbrekers al hun spullen meegenomen hadden naar hun slaapkamer. Dan behoefden zij nu tenminste niet meer die vreselijke kamer met die enge beesten in. Zij sloten het huis zorgvuldig af en gingen op zoek naar een hotel. Maar na die vreselijke ervaringen konden zij ook daar niet meer slapen. Na een paar nachten keerden zij terug naar Nederland : die beesten hadden hun vakantie verziekt.


Die afschuwelijke beesten waren Zevenslapers, ofwel in de Franse Taal : « Loires ». Moet je daar nu zo bang voor zijn ??????

dinsdag 25 september 2007

DE OPTIMIST

Elk weekeinde - in voorjaar, zomer en najaar - is er wel ergens iets te beleven. Vaak is dat iets dat een markt voor "antiquités", "brocante" of domweg "vide grenier" wordt genoemd. De aard van de markt wordt voornamelijk bepaald door de aard en omvang van de stad, het dorp of het gehucht. Zo zijn er echte chique overdekte antiekmarkten in Bordeaux en Toulouse waar spullen van hoge kwaliteit worden aangeboden. Daarnaast zijn er redelijk goede antiekmarkten in Agen, Villeneuve sur Lot, Cahors en Auvillar, brocante-markten in een groot aantal dorpen en moeten de kleine plaatsen het stellen met "vide greniers" in de open lucht waar vrijwel uitsluitend echte rommel te koop is.
Wij bezoeken die markten graag, al is het maar om die soms wat saaie zondagen door te komen. Bij voorbaat spreken wij echter af dat er niets gekocht gaat worden want wij hebben al een huis vol rommel. Alleen in het zeldzame geval dat wij iets uitzonderlijk leuks vinden gaan wij overleggen wat bij een eventuele aankoop (uiteraard afhankelijk van de prijs) aan spullen die wij al hebben naar de vuilnisbak of de "vide Grenier" verwezen kan worden.
Afgelopen zondag was het weer zover. Een "vide grenier" in La Sauvetat, niet ver hier vandaan. Een echte rommelmarkt. Eigenlijk is het jammer dat je daar je goede tijd aan besteedt. Er waren een paar fraaie oude aardewerk potten, maar die vonden wij te duur. Als er niets van je gading te vinden is dan hou je nog de mogelijkheid over om mensen te bekijken, vogels van diverse pluimage: zij die hun spullen aanbieden of die als potentiële koper een biedingenslag beginnen met de handelaar die € 2,00 vraagt voor een prul, waarna de koper vraagt of het niet voor € 1,50 kan. Soms ontmoet je er ook chique vrienden die een kraampje gehuurd hebben om hun overtollige spullen te verkopen; een leuke gewaarwording om hun daar in de functie van handelaar aan te treffen.
Eén van de professionele handelaren was een buitengewoon dikke man met een gigantische stierennek - ik schat hem op tenminste 150 kg - die op een minuscuul stoeltje zat. Hij had zijn handelswaar breed uitgestald en hij regeerde over "zijn" gebied als een dictatoriale koning, links en rechts vragen beantwoordend en over een prijs viel niet te onderhandelen. Toen ik wat dichterbij kwam zag ik dat hij in elk neusgat een doorzichtig slangetje had die achter zijn rug samankwamen en uiteindelijk uitmondden in een vele meters verderop verdekt opgestelde zuurstoffles. Naast die ene stond nog een tweede fles, kennelijk als reservevoorraad. Keurig afgeschermd door een fraai schild. In zijn linkermondhoek bungelde een sigaret van een bekend Frans merk die voor fraaie rookwolken zorgde. Met de slangetjes in zijn neus en de sigaret in de mond slaagde hij er toch in om vervaarlijk te hoesten.
Toen wij een kwartier later de markt afliepen in omgekeerde richting zat hij er nog steeds. Er lagen twee pakjes sigaretten en een doosje lucifers voor zijn voeten. Hij moet een onverbeterlijk optimist zijn.

dinsdag 28 augustus 2007

STILTE VAN HET HEELAL

STILTE VAN HET HEELAL

Eind augustus zaten wij aan het einde van een werkzame dag op de bank achter het zwembad. Met een prachtig uitzicht op een langzaam ondergaande zon, met een park aan onze voeten. Het was heet geweest, meer dan warm. Desondanks hadden wij de gazons gemaaid en was mijn vrouw naar de wekelijkse schildercursus geweest. Wij hadden gezwommen, langdurig, en omdat wij dit maar zelden doen meenden we dat wij het zwembad hadden laten bouwen voor dit soort dagen, dit soort avonden. Met een flesje Duras en twee glazen was het best uit te houden. Je wordt op zulk soort momenten vanzelf romantisch.

Plotseling was het oneindig stil : geen geluid van auto’s of vliegtuigen, geen geluid van vogels, geen geluid van tractoren of andere machines, geen geluid van iemand die een huis aan het bouwen is, niets, ……….niets. Alleen de zon en de aarde. Je hoorde dat de aarde met onmetelijke snelheid suisde door het heelal. Net als de zon. En die twee konden niet zonder elkaar. Want als de zon verdwijnt, dan blijft misschien de aarde, maar dan wel zonder mensen. En verder was er niets. Geen geluid van vogels of blaffende honden, alleen een ver-affe krekel verstoorde de stilte. De aarde en de zon waren met onmetelijke snelheid onderweg. Maar waarheen ? Want waar de aarde gaat, daar gaan wij als mensen. De weg van de aarde bepaalt ons lot. Maar het heelal is zo oneindig groot. Waarheen .....?

dinsdag 21 augustus 2007

DE DOOD VAN JEAN-PIERRE DESANGLES

Op 1 juni om 11.30u. werd Jean-Pierre Desangles door de postbode van Anglure sous Dun (Bourgogne) dood aangetroffen naast de brievenbus aan de rand van zijn erf. Zijn boerderij had de naam: “Le Purgatoire”, ofwel: Het vagevuur. De postbode kwam er slechts één keer per week. De boerderij van Jean-Pierre lag ver van de bewoonde wereld op een heuveltop, waar de bossen al lang geleden de plaats hadden ingenomen van bouw- en weideland; de bodem was er onvruchtbaar en vaak helde die zo sterk dat die niet met een tractor te bewerken was. Jean-Pierre woonde er al 15 jaar alleen nadat zijn vrouw Gysèle was overleden. Zij hadden geen kinderen. Bezoek kreeg Jean-Pierre allang niet meer en de post bestond uitsluitend uit de gebruikelijke folders van E.Leclercq, Brico-Marché, l’Univers, Casino en andere doe-het-zelf bedrijven die hier “en masse” in de brievenbus gedumpt worden; supermarkten die hij nog nooit had bezocht. Een enkele keer zaten er – meestal in een gesloten enveloppe – brochures tussen voor een face-lift en voor viagra-tabletten enof informatie-materiaal van de partij van Bruno Mégret en zijn compaan Jean-Marie le Pen; de laatste is de ultra-rechtse echtgenoot van Brigitte Bardot. Behoudens de aanslagen van de onroerend-goed belasting - die hij trouw bij de Trésor in het dorp ging betalen - kreeg Jean-Pierre al jaren geen echte post meer. Daarom werden de folders en andere snuisterijen in een apart vak op het postkantoor verzameld en slechts één keer per week bezorgd.

Toen de postbode hem kort voor 12.00u. dood naast de brievenbus vond was Jean-Pierre net enkele dagen 95 jaar oud. De per mobiele telefoon gewaarschuwde arts was juist aan zijn middagmaal begonnen en was daarom pas na 14.00 uur ter plekke; Jean-Pierre was nooit een goede klant van hem geweest. Hij rookte niet, dronk matig en had ook nooit last gehad van sexueel-overdraagbare aandoeningen. Op het spreekuur van de dokter was Jean-Pierre dan ook nooit geweest. Maar gelet op zijn plicht om het leven van mensen te verlengen stelde de dorpsarts direct na aankomst op “Le Purgatoire” verwoede pogingen in het werk om Jean-Pierre te reanimeren. Toen echter bleek dat de brievenbus van Jean-Pierre ook al een week eerder niet geleegd was, staakte de arts zijn activiteiten en kon niet anders dan tot de definitieve dood van Jean-Pierre Desangles concluderen.

Toen het nieuws van Jean-Pierre’s onverwachte dood het dorp bereikte, barstten zijn enig overgebleven neef Emile (85) en nicht Nicole (87) in tranen uit: zij hadden veel te jong hun beste oom verloren. Vooral het feit dat hij in eenzaamheid was gestorven deed hun veel verdriet. Zij hadden hem graag wat vaker opgezocht, maar de verzorging van drie varkens en een kip had hun zozeer in beslag genomen dat het er niet van was gekomen. De buren kwamen langs om hun medeleven te betuigen, en om – stilzwijgend – Emile en Nicole geluk te wensen met de erfenis, want het was duidelijk dat die hun zou toevallen. Jean-Pierre en Gysèle Desangles hadden herhaaldelijk de notaris bezocht om hun testament te laten maken en het even vaak te laten wijzigen omdat allerlei neven en nichten zich niet gedroegen conform hun wensen en dús onterfd moesten worden. Uiteindelijk waren Emile en Nicole als laatsten overgebleven zodat de erfenis wel aan hún moest toevallen. Want de Franse Staat accepteren als hun erfgenaam, daarvan gruwden zowel Jean-Pierre als zijn vrouw nog meer dan dat hun nalatenschap aan de katholieke kerk zou zijn toegevallen. De kerk zagen zij niet als een reëel alternatief: die had steeds met de adel onder één deken gelegen tegen de kleine boeren. En hoewel de Franse Revolutie al twee eeuwen geleden was losgebarsten lag de twee-eenheid van adel en clerus Jean-Pierre en Gysèle nog steeds zwaar op de maag. En hoewel zij niet écht van hun neef en nicht hielden, dan toch maar liever Emile en Nicole als erfgenamen dan de Franse Staat of de Katholieke Kerk.
Toen de buren na het verplichte rouwbeklag het huis van de neef en nicht weer hadden verlaten, werden de erfgenamen plotseling buitengewoon actief. Steunend op hun stok wisten zij nog juist hun oude 2CV te bereiken en haastten zich naar “Le Purgatoire” om de boerderij en aanhorigheden te bekijken die aan hun zouden toevallen. Wat zij daar aantroffen kan uitsluitend met het woord chaos aangeduid worden, al zagen zij dit op hun beurt waarschijnlijk niet zo. Er lag een onbeschrijvelijke hoeveelheid afval en allerlei materialen die al lange tijd hun dienstbaarheid aan de economische ontwikkeling hadden verloren. Achter de woning troffen zij een vervallen ren aan met zo’n 60 kippen die qua relatieve leeftijd de ouderdom van de overledene tenminste wisten te evenaren. De meeste kippen liepen mank, allemaal waren zij vleugellam en kaalheid op oudere leeftijd is ook bij kippen een ernstig probleem: de meeste hadden nauwelijks veren. Die scharminkels sjokten daar al jaren rond en genoten van hun oude dag, net als hun baas Jean-Pierre. Die kippen voelden zich veilig op de boerderij van Jean-Pierre; zij wisten in elk geval dat die hun niet aan een slachter zou verkopen.
Maar de neef en nicht dachten daar anders over. Uit angst dat zij ook over die kippen successierechten moesten betalen, besloten zij om die beesten zo spoedig mogelijk te verdonkeremanen. Neef Emile zou het pluimvee de nek omdraaien en nicht Nicole zou de nog warme dode lijven van de resterende veren ontdoen. In een oud eiken vat brachten zij hun vrachtje naar hun eigen boerderij: “Les Caillo”. Emile wist nog een ver familielid in Lot-et-Garonne aan wie hij de kippen kon verkopen, want het moest in Anglure-sous-Dun uiteraard niet bekend worden dat hij en Nicole plotseling 60 geplukte kippen in de aanbieding hadden. Erg profijtelijk was de deal met de verre neef overigens niet, want de netto-opbrengst na transportkosten was even mager als de kippen zelf.
De wegen van dode handelskippen zijn echter ondoorgrondelijk: via de verre neef van Emile en Nicole bereikten de inmiddels 40 dagen oude, niet-ingevroren kippelijken het menu van het jaarlijkse ‘repas’ dat op Quatorze Juillet in ons dorp aan de plaatselijke bevolking wordt voorgezet. Na de gebruikelijke “Crudités” stond “Poule v.s.o.p.” op het menu. De kwalificatie “very special old product” wordt normaal gesproken beperkt tot wiskey die op oude eiken fusten tenminste 12 jaar heeft gerijpt, maar zover rijkt de kennis van de meeste van mijn dorpsgenoten niet. Thans werden de kippen als locale specialiteit halfgaar gepresenteerd aan mijn meerendeels halfgare dorpgenoten, en aan mijzelf. Om een zo groot mogelijk deel van de bevolking aan dit jaarlijkse ‘repas’ te laten deelnemen – de val van de Bastille, de aanleiding tot Quatorze Juillet, werd destijds gevolgd door een waar volks feest - diende de prijs laag te worden gehouden. Daarom werd er ook een rode “Château Calamité” geserveerd voorzien van het label “Appelation d’origine non-controlée”, maar geen Fransman die dat leest. Aangezien men ook op de kosten van het gas wenste te bezuinigen werden de kippen slechts kortstondig in een braadpan gelegd; de buitenkant van de kippen was dan ook zo weinig aangebraden dat de ouderdomsvlekjes nog duidelijk zichtbaar waren.
Toen het hoofdgerecht aan de gasten was geserveerd, was het vlees net zo koud als enkele uren na de onverwachte dood van de kippen. Een jaar eerder hadden de gasten geklaagd over de kwaliteit van de maaltijd, en het “Comité des fêtes” had dan ook beterschap beloofd. Met die belofte in gedachte begonnen de aanwezigen – 240 in getal – vol goede moed aan de verorbering van de maaltijd. Iedereen had een poot of vleugel met aanhorigheden voorgezet gekregen, maar de teleurstelling was groot: het stokoude kippevel (waar men hier niet zo’n liefhebber van is) en het dunne laagje vlees lieten zich slechts moeizaam van de krakkemikkige botten scheiden, en nog dan afgezien van het feit dat de geur van een 40 dagen dode, niet ingevroren kip de eetlust niet bevordert. Weliswaar zijn op dit Franse platteland na vele eeuwen van armoede beroepen als timmerman, metselaar, dakdekker, etc. vrijwel uitgestorven zodat de locale bevolking uitsluitend nog uit ‘zelf-klussers’ bestaat. Door deze bekwaamheid slaagden velen er toch nog in om enig vlees van de botten te scheiden en naarbinnen te werken.
Mede door de overvloedig geschonken wijn werden de aanwezigen het over één zaak eens: de combinatie van Château Calamité en Poule v.s.o.p. was van een exquise fijnheid die men maar zelden tegenkomt. Aan het einde van de maaltijd stond een van de lokale ‘gourmands’ op en begon het “Comité des fêtes” uitvoerig te bedanken voor haar buitengewone prestatie. Het “Comité” bedankte voor de vriendelijke woorden en beloofde zich in te spannen om het volgend jaar een maaltijd van vergelijkbare kwaliteit op tafel te brengen.
Zo leverde de treurige dood van een hoogbejaarde man en zijn 60 minstens evenoude kippen een bijdrage aan de feestvreugde op Quatorze Juillet, honderden kilometers verderop.

maandag 20 augustus 2007

MONSIEUR C., LE PUTAIN ET LE PRISON

Ieder dorp of stad heeft zijn dorpsgek, maar wij zijn in ons dorp bij een inwonertal van 400 bijzonder goed bedeeld: hier lopen weliswaar meerdere dorpsgekken rond, maar veruit de belangrijkste is Monsieur C..

Monsieur C. woont amper 200m. hier vandaan. Hij heeft een arbeidszaam en vruchtbaar leven achter de rug, ruim besprenkeld met alcohol: hij is jarenlang cantonnier – zoiets als: wegwerker - geweest en was in die functie de enige arbeider in dienst van de gemeente. Monsieur C. stond bekend als ijzersterk: volgens sommigen droeg hij een zak met 100kg. graan van Anthé (7 km. hiervandaan) naar ons dorp zonder ook maar een ogenblik stil te staan; en die weg gaat voortdurend heuveltje-op-heuveltje-af. Volgens anderen droeg hij die zak vanaf Tournon naar ons dorp (nog eens 5 km. verder !) en ik denk dat er binnenkort wel iemand zal opstaan die zelf gezien heeft dat Monsieur C. die zak vanaf Cahors (58 km. hiervandaan) in één ruk hierheen gedragen heeft.
Hoe dan ook: die baan als cantonnier was niet zo druk dat hij in de overblijvende tijd geen gelegenheid had om 5 kinderen bij zijn – volgens zeggen – alleraardigste vrouw te verwekken. Die vrouw en kinderen zijn overigens al vele jaren geleden vertrokken met onbekende bestemming. Sindsdien leeft Monsieur C. alleen, hetgeen betekent: tesamen met 2 redelijk valse honden en een levensgroot varken. Dat varken is van een oud Frans ras dat vrijwel uitgestorven is. Het beest – met een voor een varken respectabele leeftijd van 17 jaar - leeft tesamen met zijn baas en de twee honden in zijn huis. Nee, niet in een varkenskot. Die varkens, die honden en hun baas hebben 14 (!) TV’s tot hun beschikking om zich te amuseren, al moet worden toegegeven dat de meeste toestellen niet het geluid en beeld produceren dat men van deze apparaten mag verwachten. Het varken is 1.20m. hoog: ik heb er naast gestaan. Wie meer van oude Franse dierenrassen wil weten, kan ik het boek van Annick Audiot: “Races d’hier pour l’élevage de demain” aanbevelen. Het type varken zoals dat van Monsieur C. staat er uitgebreid in beschreven.
Ik wil bepaald geen aanspraak maken op een meer dan gemiddelde kennis omtrent varkens. Dus zal mij moeten beperken tot referentie aan mijn kennis omtrent het menselijk ras. Maar ik moet toegeven dat bij het klimmen van mijn jaren - met de geleidelijke uitbreiding van de kennis omtrent het menselijk ras - ook mijn kennis omtrent varkens onder de mensen aanmerkelijk is toegenomen. Je behoeft maar dagelijks de krant erop na te lezen.

Hoe dan ook: toen een van mijn dorpsgenotes zich bij de gendarmerie beklaagde dat haar hond – als zij het huis van Monsieur C. passeerde - voortdurend werd aangevallen door de twee honden van Monsieur C., werd er met de nodige spoed een gendarme op pad gestuurd om het een en ander te onderzoeken en – indien nodig en mogelijk – de zaak met Monsieur C. te bespreken. Zo’n man in strak blauw costuum heet in de volksmond: ‘un flic’, al kun je dit woord beter niet in het openbaar gebruiken. Dat gold al enige decennia geleden en het geldt nog steeds, want tijdens de Tweede Franse Revolutie (Parijs, 1968, Charles de Gaulle) was het uitspreken van de twee medeklinkers ‘Les fl..’ al voldoende om tot 3 maanden celstraf veroordeeld te worden. Hoe dan ook: na de klacht van de poedeldame werd slechts één ‘f…’ erop uitgestuurd om met Monsieur C. over zijn hondjes te praten. Toen die man het terrein - je zou ook kunnen zeggen: de mesthoop - van Monsieur C. wilde betreden deden de twee honden een welgemikte aanval op de sappige kuiten van de ‘f…’ die tot hilariteit van de buren gillend als een keukenmeid het hazenpad koos.
Toen de poedelteef na enige weken bij de gendarmerie kwam informeren wat het resultaat van de onderzoekingen van ‘les f…’ was, werd haar laconiek medegedeeld dat zij in het vervolg maar een andere route moest kiezen als zij haar hondje wilde uitlaten. In elk geval konden de gendarmes aan haar, noch aan haar poedel enige bescherming bieden. De klaagster moest toch begrijpen dat de gendarmes zich niet voortdurend met een dergelijke hondse kwestie konden bezig houden !

In het locale café mag Monsieur C. – ik ben de enige in het dorp die hem met Monsieur aanspreekt; ieder ander kent hem bij zijn voornaam - al geruime tijd niet meer binnen; het terras is voor hem tijdens weekdagen nog toegestaan, MITS hij niet als een overjarige stier begint te loeien, want dan wordt hij ook daar verwijderd. En in de ‘épicerie’ – de locale mini-supermarkt – wordt hij nog steeds met alle ‘égards’ behandeld; hij krijgt zelfs een voorkeursbehandeling. Als men hem in de verte ziet aankomen wordt de weg helemaal vrijgemaakt: vanaf de ingang van de winkel tot aan het rek met de plastic literflessen hoofdpijnwijn – daarvan neemt hij er altijd 2 - wordt de route besprenkeld met een spuitbuis “4711”; vandaar tot aan de kassa, waar Monsieur C. altijd vraagt om “deux flutes”.

Je kunt zeggen wat je wilt, maar Monsieur C. is misschien een beetje “curieux, mais pas méchant.” Toch was er laatst een dame die er anders over dacht. Zij was door Monsieur C. bij hem thuis uitgenodigd; waarom bleef onduidelijk, al kan men er wel naar raden indien men weet dat de betreffende dame van lichte zeden is. Wat er precies is voorgevallen zal wel altijd onduidelijk blijven. Maar na korte tijd was onenigheid ontstaan en stak de dame Monsieur C. met een flinke schaar in zijn linkerlies. Toen hij onmachtig de buren had weten te waarschuwen was de dame inmiddels verdwenen. Hierna werd hij door de inmiddels gewaarschuwde ambulance naar het ziekenhuis in een grote stad gebracht, waar een snelle operatie hem van de dood redde.
Toen Monsieur C. na enkele weken uit het ziekenhuis werd ontslagen, besteedde niemand in het dorp meer enige aandacht aan dit voorval. In het ziekenhuis was Monsieur C. voor het eerst sinds vele jaren schoon gewassen, althans hij stonk niet meer zo arbarmelijk, en verder was het een verhaal uit vele geworden. Over de vraag wie de betreffende dame van lichte zeden was, waar zij vandaan kwam en waarheen zij was vertrokkenm bekommerde zich niemand meer.
Maar wie dit al gedacht had, had kennelijk geen rekening gehouden met de Franse politie en Justitie ; die gaan onmiddellijk achter de dader van zo’n voorval aan en tracht hem/haar te arresteren. Want wie laat zich nu zomaar door een dame van lichte zeden met een schaar steken ? Zo iemand moet wel haast een crimineel zijn ! Zo iemand moet je achtervolgen en vervolgen, want geen ware Fransman die met ere met een “putain” naar bed gaat laat zich zomaar met een schaar in zijn lies steken. Je moet al een criminele sufferd zijn als je zoiets zou overkomen. Zelfs geen politicus van het hoogste échelon zou zoiets overkomen.

Ongeveer een jaar na het bewuste voorval stopte een arrestanten-auto met 4 potige gendarmes voor het huis van Monsieur C.. Zij verwachtten kennelijk tegenstand. Zij toonden aan Monsieur C. een arrestatiebevel en namen hem zonder verder commentaar mee naar de gevangenis. Monsieur C. snapte er niets van. Hij ontvangt inderdaad regelmatig post, maar aangezien hij niet lezen noch schrijven kan legt hij de brieven en folders keurig op een stapeltje naast de open-haard en steekt die hiermee aan zodra het wat kouder wordt. Het bleek echter dat hij door de rechtbank in Montauban was opgeroepen als verdachte in de zaak die door de dame tegen hem was aangespannen. Niet dat die dame iets te klagen had – zij was vrijwillig met Monsieur C. meegegaan en zijn vraag aan haar was heel natuurlijk geweest - , maar desondanks werd het slachtoffer van de steekpartij veroordeeld tot 6 maanden cel wegens aanranding van een dame van lichte zeden en wegens minachting van de rechtbank. Het laatste omdat hij aan de oproepen om voor het gerecht te verschijnen geen gevolg had gegeven.
Toen het nieuws van de arrestatie van Monsieur C. in het dorp bekend werd was de bevolking gechockeerd, maar niemand deed verder iets; men is loyaal maar het mag niets kosten; Fransen zijn eigenlijk net als Nederlanders. Men was er alom van overtuigd dat Monsieur C. het verblijf in de gevangenis niet zou overleven, maar het ging maar om Monsieur C., “le curieux”, en dan kijk je toe en je wacht af, want uiteindelijk kun je er alleen maar jouw handen aan branden. Dus wie is Monsieur C. ?
Toen ik het bericht van zijn arrestatie vernam in de ‘épiserie’ – door mij ook wel ‘’t Praethuys’ genoemd, door anderen de “Supermarché” – meende ik dat onmiddellijke actie geboden was. Ik stelde de ‘épisière’ voor een ‘Committée pour la Libération de Monsieur C.’ op te richten. Zij keek mij vragend aan: je kunt geen Fransman zijn als je denkt je te kunnen verzetten tegen de Franse overheid of de Franse Justitie, of je moet al levensmoe of revolutionair zijn. Beide kwalificaties achtte zij nog niet op mij van toepassing. Toch stelde zij voor dat ik hiertoe dan zelf het initiatief moest nemen en ook ‘président’ van het ‘Committée’ moest worden. Maar aangezien ik tenminste tot mijn 90ste vrij wil rondlopen – en toch al bang ben dat ik na die verjaardag nog vele jaren wegens dementie in een bejaardentehuis gevangen gehouden zal worden – leek mij dit teveel eer voor een buitenlander. De voorzitter zou mijns inziens een Fransman moeten zijn, en de beste man voor die functie zou mijns inziens de burgemeester zijn; uiteindelijk wilde hij bij de volgende verkiezingen herkozen worden en als voorzitter van het “Committé” zou hij zeker aan populariteit winnen.
De ‘épisière’ zou er over nadenken wie zij – anders dan de burgemeester - kon voordragen; in elk geval vond zij de burgemeester niet geschikt als voorzitter van het door mij voorgestelde “Committee”. Hoe ik de hieropvolgende dagen ook bij haar aandrong, zij kwam niet met een naam. Mijn nobel initiatief strandde op de ongeïnteresseerdheid van Monsieur C’s, en mijn, dorpsgenoten. En zo bleeef de reddingsaktie voor Monsieur C. dus achterwege.

Terwijl Monsieur C. in de gevangenis zuchtte onder het strakke regime (hij kreeg geen wijn !), ontstond rond zijn huis een koortsachtige activiteit. Zijn varken en de twee valse honden werden uitbesteed aan een collega-drinkebroer die elders in het dorp woonde, zodat nu eens de nieuwe buren gebeten werden in plaats van altijd dezelfde lieden. Zijn kinderen – kennelijk gewaarschuwd voor zijn plotselinge verdwijning - doken plotseling op, maar gedroegen zich uiterst schichtig: zij wilden duidelijk niet herkend worden. Diverse weekeinden besteedden zij aan het ontruimen van zijn huis en tuin. Bergen varkensmest – zo’n beest maakt geen gebruik van het toilet – werden afgevoerd naar de locale vuilstortplaats evenals de 14 kapotte TV’s. Ook de stapels oude autobanden waarmee Monsieur C. ‘s winters de open-haard stookte kwamen daar terecht. Een buurman knipte de gemeenschappelijke heg zonder de dreiging in zijn kuiten (of erger !) gebeten te worden. Het huis kreeg geleidelijk weer een bewoonbaar aanzien.
Inmiddels ging het in de gevangenis met Monsieur C. niet goed. Wat velen al voorspeld hadden gebeurde: al na enkele weken kwam hij in de ziekenboeg terecht, overmand door heimwee naar zijn varken, de valse honden, zijn meelevende dorpsgenoten en de plastic flessen hoofdpijnwijn. Hoewel men in Frankrijk de eenmaal geïnterneerde gevangenen snel weet te vergeten ontstond ook bij de rechtbank uiteindelijk een koortsachtige activiteit. Men kwam daar al na 5 maanden detentie tot het inzicht – waarvan velen hier reeds langer overtuigd waren – dat Monsieur C. misschien wel een beetje ‘curieux’ was, ‘mais pas méchant’. Men stelde hem dan ook vlak voor het einde van de officiële veroordelingstermijn vervroegd in vrijheid wegens goed gedrag, want je hebt er niets aan dat een gevangene zoals Monsieur C. in de ziekenboeg ligt weg te kwijnen; dat kost veel teveel geld.

Direkt na het heuglijke bericht dat C. zou worden vrijgelaten haastte ik mij naar de ‘épiserie’ en stelde aan Cathérine voor dat dit bij uitstek de gelegenheid was voor het dorp om zich te revancheren voor de inactiviteit van de bevolking tijdens de gevangenschap van Monsieur C.. Er zou ditmaal een committee opgericht moeten worden onder de veelzeggende naam: ‘Bienvenue, Monsieur Cournut’. Het committee zou onder voorzitterschap moeten staan van de huidige burgemeester – sommigen noemen hem abusievelijk Chirac – en verder alle voormalige burgemeesters moeten omvatten waaronder Monsieur C. als gemeente-arbeider had gediend. Maar Cathérine maakte niet onmiddelllijk aanstalten om de winkel ‘tijdelijk wegens omstandigheden’ te sluiten en een audiëntie bij de burgemeester aan te vragen om een en ander te regelen.
En zo keerde Monsieur C. als naamloos burger, maar schoon gewassen, in ons dorp terug. Ook het varken, dat tijdens de afwezigheid van zijn baas op de departementale weg een serie bijna-ongevallen had veroorzaakt wegens onoplettendheid van de vriend van zijn baas, keerde terug, evenals de valse honden. De poedeldame loopt weer een straatje om om niet langs het fatale huis te behoeven wandelen, en met de locale TV-man heeft Monsieur C. de afspraak gemaakt dat hij alle kapotte TV’s krijgt om zijn voorraaad aan te vullen. Zijn kinderen komen hem nog steeds niet opzoeken en in de ‘épiserie’ krijgt hij opnieuw een voorkeursbehandeling om hem zo snel mogelijk buiten de deur te werken: na enkele dagen stonk hij alweer als vanouds naar varkensmest.

FRANSE VERTELLINGEN

Deze weblog is bedoeld om de lezers te informeren over dagelijkse gebeurtenissen in een klein dorp in het zuidwesten van Frankrijk. Het handelt over een periode van omstreeks 1990 tot vandaag-de-dag. De Vertellingen zijn vrijwel allemaal gebaseerd op ware gebeurtenissen, al moesten soms op grond van « privacy »-overwegingen namen, personen en omstandigheden worden aangepast.

In feite betreft deze weblog de voortzetting van een reeks van Franse Vertellingen die eerder aan een kleine groep van internetgebruikers met onregelmatige intervallen werd toegezonden.