dinsdag 21 augustus 2007

DE DOOD VAN JEAN-PIERRE DESANGLES

Op 1 juni om 11.30u. werd Jean-Pierre Desangles door de postbode van Anglure sous Dun (Bourgogne) dood aangetroffen naast de brievenbus aan de rand van zijn erf. Zijn boerderij had de naam: “Le Purgatoire”, ofwel: Het vagevuur. De postbode kwam er slechts één keer per week. De boerderij van Jean-Pierre lag ver van de bewoonde wereld op een heuveltop, waar de bossen al lang geleden de plaats hadden ingenomen van bouw- en weideland; de bodem was er onvruchtbaar en vaak helde die zo sterk dat die niet met een tractor te bewerken was. Jean-Pierre woonde er al 15 jaar alleen nadat zijn vrouw Gysèle was overleden. Zij hadden geen kinderen. Bezoek kreeg Jean-Pierre allang niet meer en de post bestond uitsluitend uit de gebruikelijke folders van E.Leclercq, Brico-Marché, l’Univers, Casino en andere doe-het-zelf bedrijven die hier “en masse” in de brievenbus gedumpt worden; supermarkten die hij nog nooit had bezocht. Een enkele keer zaten er – meestal in een gesloten enveloppe – brochures tussen voor een face-lift en voor viagra-tabletten enof informatie-materiaal van de partij van Bruno Mégret en zijn compaan Jean-Marie le Pen; de laatste is de ultra-rechtse echtgenoot van Brigitte Bardot. Behoudens de aanslagen van de onroerend-goed belasting - die hij trouw bij de Trésor in het dorp ging betalen - kreeg Jean-Pierre al jaren geen echte post meer. Daarom werden de folders en andere snuisterijen in een apart vak op het postkantoor verzameld en slechts één keer per week bezorgd.

Toen de postbode hem kort voor 12.00u. dood naast de brievenbus vond was Jean-Pierre net enkele dagen 95 jaar oud. De per mobiele telefoon gewaarschuwde arts was juist aan zijn middagmaal begonnen en was daarom pas na 14.00 uur ter plekke; Jean-Pierre was nooit een goede klant van hem geweest. Hij rookte niet, dronk matig en had ook nooit last gehad van sexueel-overdraagbare aandoeningen. Op het spreekuur van de dokter was Jean-Pierre dan ook nooit geweest. Maar gelet op zijn plicht om het leven van mensen te verlengen stelde de dorpsarts direct na aankomst op “Le Purgatoire” verwoede pogingen in het werk om Jean-Pierre te reanimeren. Toen echter bleek dat de brievenbus van Jean-Pierre ook al een week eerder niet geleegd was, staakte de arts zijn activiteiten en kon niet anders dan tot de definitieve dood van Jean-Pierre Desangles concluderen.

Toen het nieuws van Jean-Pierre’s onverwachte dood het dorp bereikte, barstten zijn enig overgebleven neef Emile (85) en nicht Nicole (87) in tranen uit: zij hadden veel te jong hun beste oom verloren. Vooral het feit dat hij in eenzaamheid was gestorven deed hun veel verdriet. Zij hadden hem graag wat vaker opgezocht, maar de verzorging van drie varkens en een kip had hun zozeer in beslag genomen dat het er niet van was gekomen. De buren kwamen langs om hun medeleven te betuigen, en om – stilzwijgend – Emile en Nicole geluk te wensen met de erfenis, want het was duidelijk dat die hun zou toevallen. Jean-Pierre en Gysèle Desangles hadden herhaaldelijk de notaris bezocht om hun testament te laten maken en het even vaak te laten wijzigen omdat allerlei neven en nichten zich niet gedroegen conform hun wensen en dús onterfd moesten worden. Uiteindelijk waren Emile en Nicole als laatsten overgebleven zodat de erfenis wel aan hún moest toevallen. Want de Franse Staat accepteren als hun erfgenaam, daarvan gruwden zowel Jean-Pierre als zijn vrouw nog meer dan dat hun nalatenschap aan de katholieke kerk zou zijn toegevallen. De kerk zagen zij niet als een reëel alternatief: die had steeds met de adel onder één deken gelegen tegen de kleine boeren. En hoewel de Franse Revolutie al twee eeuwen geleden was losgebarsten lag de twee-eenheid van adel en clerus Jean-Pierre en Gysèle nog steeds zwaar op de maag. En hoewel zij niet écht van hun neef en nicht hielden, dan toch maar liever Emile en Nicole als erfgenamen dan de Franse Staat of de Katholieke Kerk.
Toen de buren na het verplichte rouwbeklag het huis van de neef en nicht weer hadden verlaten, werden de erfgenamen plotseling buitengewoon actief. Steunend op hun stok wisten zij nog juist hun oude 2CV te bereiken en haastten zich naar “Le Purgatoire” om de boerderij en aanhorigheden te bekijken die aan hun zouden toevallen. Wat zij daar aantroffen kan uitsluitend met het woord chaos aangeduid worden, al zagen zij dit op hun beurt waarschijnlijk niet zo. Er lag een onbeschrijvelijke hoeveelheid afval en allerlei materialen die al lange tijd hun dienstbaarheid aan de economische ontwikkeling hadden verloren. Achter de woning troffen zij een vervallen ren aan met zo’n 60 kippen die qua relatieve leeftijd de ouderdom van de overledene tenminste wisten te evenaren. De meeste kippen liepen mank, allemaal waren zij vleugellam en kaalheid op oudere leeftijd is ook bij kippen een ernstig probleem: de meeste hadden nauwelijks veren. Die scharminkels sjokten daar al jaren rond en genoten van hun oude dag, net als hun baas Jean-Pierre. Die kippen voelden zich veilig op de boerderij van Jean-Pierre; zij wisten in elk geval dat die hun niet aan een slachter zou verkopen.
Maar de neef en nicht dachten daar anders over. Uit angst dat zij ook over die kippen successierechten moesten betalen, besloten zij om die beesten zo spoedig mogelijk te verdonkeremanen. Neef Emile zou het pluimvee de nek omdraaien en nicht Nicole zou de nog warme dode lijven van de resterende veren ontdoen. In een oud eiken vat brachten zij hun vrachtje naar hun eigen boerderij: “Les Caillo”. Emile wist nog een ver familielid in Lot-et-Garonne aan wie hij de kippen kon verkopen, want het moest in Anglure-sous-Dun uiteraard niet bekend worden dat hij en Nicole plotseling 60 geplukte kippen in de aanbieding hadden. Erg profijtelijk was de deal met de verre neef overigens niet, want de netto-opbrengst na transportkosten was even mager als de kippen zelf.
De wegen van dode handelskippen zijn echter ondoorgrondelijk: via de verre neef van Emile en Nicole bereikten de inmiddels 40 dagen oude, niet-ingevroren kippelijken het menu van het jaarlijkse ‘repas’ dat op Quatorze Juillet in ons dorp aan de plaatselijke bevolking wordt voorgezet. Na de gebruikelijke “Crudités” stond “Poule v.s.o.p.” op het menu. De kwalificatie “very special old product” wordt normaal gesproken beperkt tot wiskey die op oude eiken fusten tenminste 12 jaar heeft gerijpt, maar zover rijkt de kennis van de meeste van mijn dorpsgenoten niet. Thans werden de kippen als locale specialiteit halfgaar gepresenteerd aan mijn meerendeels halfgare dorpgenoten, en aan mijzelf. Om een zo groot mogelijk deel van de bevolking aan dit jaarlijkse ‘repas’ te laten deelnemen – de val van de Bastille, de aanleiding tot Quatorze Juillet, werd destijds gevolgd door een waar volks feest - diende de prijs laag te worden gehouden. Daarom werd er ook een rode “Château Calamité” geserveerd voorzien van het label “Appelation d’origine non-controlée”, maar geen Fransman die dat leest. Aangezien men ook op de kosten van het gas wenste te bezuinigen werden de kippen slechts kortstondig in een braadpan gelegd; de buitenkant van de kippen was dan ook zo weinig aangebraden dat de ouderdomsvlekjes nog duidelijk zichtbaar waren.
Toen het hoofdgerecht aan de gasten was geserveerd, was het vlees net zo koud als enkele uren na de onverwachte dood van de kippen. Een jaar eerder hadden de gasten geklaagd over de kwaliteit van de maaltijd, en het “Comité des fêtes” had dan ook beterschap beloofd. Met die belofte in gedachte begonnen de aanwezigen – 240 in getal – vol goede moed aan de verorbering van de maaltijd. Iedereen had een poot of vleugel met aanhorigheden voorgezet gekregen, maar de teleurstelling was groot: het stokoude kippevel (waar men hier niet zo’n liefhebber van is) en het dunne laagje vlees lieten zich slechts moeizaam van de krakkemikkige botten scheiden, en nog dan afgezien van het feit dat de geur van een 40 dagen dode, niet ingevroren kip de eetlust niet bevordert. Weliswaar zijn op dit Franse platteland na vele eeuwen van armoede beroepen als timmerman, metselaar, dakdekker, etc. vrijwel uitgestorven zodat de locale bevolking uitsluitend nog uit ‘zelf-klussers’ bestaat. Door deze bekwaamheid slaagden velen er toch nog in om enig vlees van de botten te scheiden en naarbinnen te werken.
Mede door de overvloedig geschonken wijn werden de aanwezigen het over één zaak eens: de combinatie van Château Calamité en Poule v.s.o.p. was van een exquise fijnheid die men maar zelden tegenkomt. Aan het einde van de maaltijd stond een van de lokale ‘gourmands’ op en begon het “Comité des fêtes” uitvoerig te bedanken voor haar buitengewone prestatie. Het “Comité” bedankte voor de vriendelijke woorden en beloofde zich in te spannen om het volgend jaar een maaltijd van vergelijkbare kwaliteit op tafel te brengen.
Zo leverde de treurige dood van een hoogbejaarde man en zijn 60 minstens evenoude kippen een bijdrage aan de feestvreugde op Quatorze Juillet, honderden kilometers verderop.

Geen opmerkingen: