De veertiende juli is de nationale feestdag van Frankrijk. Officiëel is deze dag verbonden met de bestorming van de Bastille in 1789, maar niet alle Fransen zullen zich dit weten te herinneren. Wat zij wel weten is dat Quatorze Juillet een vrije dag is en dat er dan op grote schaal feesten georganiseerd worden. De val van de Bastille was overigens heel wat minder heroïsch dan vaak wordt aangenomen. Het volk drong de Bastille binnen nadat de gouverneur, de Markies de Launay, zich had overgegeven. Men zocht er naar wapens, maar vond er slechts zeven gevangenen die werden vrijgelaten. De markies werd in stukken gesneden, zijn hoofd werd afgehakt en op een spies geprikt en zo aan den volke getoond. Die gedenkwaardige dag van 14 juli 1789 werd niet dadelijk tot nationale feestdag uitgeroepen. Napoleon Bonaparte schafte de jaarlijkse festiviteiten zelfs af. De “Dag van de Bastille” werd pas in 1880 opnieuw ingesteld. Aan de feesten die sindsdien op Quatorze Juillet worden gevierd mocht een “repas” voor de locale bevolking uiteraard niet ontbreken, want had het gewone volk zich toen niet bevrijd van de tirannie ? Die maaltijden werden door de locale besturen vaak gratis verstrekt, maar toen de financiën geleidelijk steeds nijpender werden moest ook het gewone volk een bijdrage leveren in de kosten. Die bijdrage mocht echter niet zo hoog oplopen dat niet alle inwoners aan de maaltijd konden deelnemen. Bij gevolg was de kwaliteit van het “repas” vaak van een bedenkelijk niveau.
De laatste twintig jaar is ook in deze situatie een belangrijke verandering gekomen. Vele autochtone inwoners hebben de van hun ouders en/of andere familieleden geërfde boerderijen en andere gebouwen tegen hoge prijzen verkocht aan buitenlanders en andere allochtonen, zoals de Fransen die uit de grote steden van dit land naar deze regio kwamen voor rust, ontspanning en de prachtige entourage aan natuur en cultuur. Het omliggende land verkochten zij aan ondernemende boeren die in pakweg een halve eeuw hun grondbezit zagen toenemen van vaak minder dan 10 ha. tot gemiddeld meer dan 150 ha.. In essentie zijn enige honderden miljoenen Euros van mensen van elders in deze regio geïnvesteerd middels de aankoop van onroerend-goed waar de locale bevolking toch geen trek in had, omdat dit voor hun onlosmakelijk verbonden was met een verleden van armoede en gebrek. Jongeren trokken dus weg van het platteland, het avontuur tegemoet in de wat grotere steden in deze regio of naar Bordeaux, Toulouse, Marseille of Parijs. Naast het ingestroomde kapitaal brachten de buitenlanders en andere allochtonen ook werkgelegenheid; voornamelijk in de bouw door het vernieuwen van daken, het repareren, moderniseren en restaureren van boerderijen, de aanleg van zwembaden en tuinen, en nog veel meer. De grote werkeloosheid die deze streek sinds mensenhuigenis teisterde is dan ook geleidelijk verdwenen en daarmee ook de aloude armoede. De locale feestvierders van Quatorze Juillet verlangden dan ook een beter “repas” en waren ook bereid en in staat hiervoor een betere prijs te betalen.
Zo’n twintig jaar geleden was het geen onverdeeld genoegen om als buitenlander aan zo’n “repas” deel te nemen, want je werd door de locale bevolking vaak met de nek aangekeken, “contre coeur” getolereerd en zeker als je geen Frans sprak op z’n best genegeerd. Die bevolking sprak in overgrote meerderheid uitsluitend Frans, zodat voor veel buitenlanders die vaak zelf uitsluitend hun eigen taal spraken – denk met name aan de toen nog hier slechts spaarzaam aanwezige engelstaligen – communicatie met de locale bevolking vrijwel onmogelijk was. Het feit dat het hier gesproken Frans van een occitaans accent was voorzien maakte het geheel er niet gemakkelijker op.
Met de toename van het aantal buitenlanders en de verbetering in de werkgelegenheids-situatie nam de bereidheid van de locale bevolking om de buitenlanders wat opener te bejegenen geleidelijk toe. En de kwaliteit van het “repas” en de gezelligheid van het feest in ons dorp kreeg zelfs vermaardheid tot buiten ons dorp. Het aantal deelnemers aan het “repas” steeg sterk: van een paar honderd zo’n 10 jaar geleden tot 530 dit jaar. Dat is een aanzienlijk groter aantal dan ons stadje aan volwassen inwoners telt.
Het aantal deelnemers werd al een paar jaar geleden groter dan de “Salle des Fêtes” kon bevatten en daarom was de maaltijd verplaatst naar lange tafels die onder de bomen van het Place du Foirail werden geplaatst, tegenover de “Salle des Fêtes”. Dan moet je wel een beetje geluk hebben met het weer, want ook op Quatorze Juillet kan het nog wel eens regenen. Dit jaar waren de voorspellingen ongunstig; de dagen voor de veertiende juli zou het nog mooi weer zijn en de dagen erna ook, maar op de avond van de veertiende zouden er na verwachting enkele hevige stortbuien vallen. Snel werden nog een tweetal tenten gehuurd waarin zo’n 200 gasten een plaatsje konden vinden. Meer tenten was niet mogelijk want overal elders werden ook feesten en maaltijden gehouden. Dan maar tenten geïmproviseerd met lange planken die aan de bomen werden vastgetimmerd en dik zwart plastic zeil eroverheen. Om het inzakken van de hele constructie te voorkomen zouden de organisatoren ervoor zorgen dat regelmatig de kuilen met water die zich op dit dak vormden tijdig geleegd werden.
En toen het voorgerecht geserveerd was en de wijn in voldoende mate op de tafels stond begon het onbedaarlijk te regenen: zo’n enorme plensbui die meestal slechts 10 minuten duurt. De organisatoren – de club van jongeren in ons dorp – renden heen en weer om het geïmproviseerde dak tijdig gereguleerd te laten leeglopen en zij wisten de hele zaak goed onder controle te houden. Slechts een enkeling die op een ongelukkige plek een plaatsje had gevonden moest worden geëvacueerd naar een drogere plek. De constructie hield stand en de regen ook. De plensbui duurde geen 10 minuten maar meer dan een half uur en onder de klaterende regen op het plastic zeil werd het door de wijn alsmaar gezelliger. Maar van het opdienen van het hoofdgerecht kon geen sprake zijn, want na een uur regende het nog steeds; je zou een bord met waterige soep gekregen hebben met daarin enige bestanddelen van het hoofdgerecht. Uiteindelijk besloot men de 25 m. lange open ruimte tussen de “Salle des Fêtes” waar de maaltijd bereid werd en de geïmproviseerde tenten waaronder de gasten zaten te overdekken middels de bouw van een tunnel, eveneens met planken en plastic zeil. Toen enkele uren later dan gepland de inmiddels drijfnatte jongeren erin slaagden om per keer 20 borden op een oude deur geplaatst door de tunnel droog bij de gasten af te leveren, werden zij ontvangen met een donderend applaus.
Het afsluitende vuurwerk moest precies om middernacht beginnen. Daarom konden het dessert en de koffie niet meer geserveerd worden; niemand klaagde hierover. Maar de volgende dag had wel iedereen het over geweldige feest dat in ons dorp was gevierd. Ook de kwaliteit van de maaltijd en de drank werd alom geroemd. De regen had weliswaar de normale gang van zaken verstoord, maar had tevens bijgedragen tot “beaucoup de convivialité”, het vermogen om een heterogene maatschappij leefbaar te maken.
donderdag 17 juli 2008
maandag 23 juni 2008
GEORG REDDING (1923-2004)
Georg zat in een electrische rolstoel; niet omdat hij gehandicapt geboren was, ook niet als gevolg van een ongeval dat hem op jonge leeftijd was overkomen, maar – gewoon – als gevolg van een attaque op latere leeftijd. Hierdoor kon hij ook alleen maar fluisterend praten. En waren er slechts weinigen die hem verstonden.
Georg woonde met zijn vrouw in een huis met een grote achter- en kleine voortuin, met uitzicht op en grensend aan het Place de Foirail. ’s Ochtends was hij meestal al vroeg op, vooral in de zomer als ik tussen 6 en 7 zijn huis passeerde als baken op mijn dagelijkse wandeling. Georg zat dan meestal al in zijn rolstoel in zijn ommuurde voortuintje, uit te kijken wie er alzo langskwam. Meestal zag ik hem wel zitten, en wenste hem een goede dag, maar soms was ik zozeer in gedachten dat Georg enige malen nadrukkelijk moest kuchen om mij eraan te herinneren hem goededag te wensen. Georg was de vriendelijkste man van ons dorp, al zei hij nauwelijks wat.
Vrijwel elke dag ging Georg met zijn electro-mobiel naar het plaatselijke café, terras en restaurant om er één biertje te drinken. De barkeeper ontving hem dan op een wijze die deed denken aan de bijbelse figuur die na jaren zijn eniggeboren zoon terugzag. De hartelijkheid waarmee die begroeting plaatsvond deed menig toeschouwer denken aan mannenliefde tussen twee oudere heren, ware het niet dat zowel Georg als de barkeeper gelukkig getrouwd waren met een persoon van de andere sexe. Als Georg het terras opreed, stond voor de barkeeper plotseling alles stil. Niemand werd meer bediend dan nadat Georg zijn biertje had gekregen.
In Frankrijk krijgen gemeenten soms plotseling een onwaarschijnlijke hoeveelheid geld die kan worden gebruikt voor (infra-)structurele werken. Zo ook ons dorp. Alle verkeer – locaal en doorgaand – ging altijd dwars door ons dorp, langs de kerk en op zondag ook dwars door de markt; hierdoor ontstonden herhaaldelijk gevaarlijke situaties, en dat in een dorp van nauwelijks meer dan 400 inwoners. Veel kerkgangers zijn overigens bij deze verkeerschaos niet omgekomen, want er zijn domweg geen kerkgangers meer. Maar dat verkeer door die markt; die zondagse toeristen moesten hoognodig beschermd worden, want hieraan wordt geld verdiend. Daarom besloot de gemeenteraad een Périphérique aan te leggen waarbij het interlocale verkeer niet langer dwars door het centrum van ons onmetelijke dorp hoefde; weliswaar was die Périphérique niet gepland zoals de Parijse 6-, 8- of 10-baans autoweg maar voor ons bescheiden dorp betekende het toch een aanzienlijke verbetering.
Toch heeft het wonen in een kleine gemeenschap veel voordelen boven het wonen in een metropool zoals b.v. Parijs. Bij de planning van ons nieuwe cultuurbezit – de Roquecorse Périphérique – werd duidelijk rekening gehouden met de inwoners van ons dorp, en kom daar eens om in Parijs. Het bleek namelijk dat het huis van Georg aan de Périphérique kwam te liggen, en dat zou best eens tot gevaarlijke situaties kunnen leiden. Daarom besloot de gemeenteraad dat er vlak voor het huis van Georg een oversteekplaats moest komen zodat hij veilig het Place de Foirail kon bereiken. Maar dat was nog niet genoeg. Een electrische rolstoel heeft de grootst mogelijke moeite met – als het langdurig geregend heeft, en dat gebeurt ook hier – het passeren van een soppend grasveld. Dus werd besloten om een keurig grindpad aan te leggen dwars over het Place de Foirail, met verlaagde stoepranden opdat Georg veilig en snel het café kon bereiken. Kom daar eens om in Parijs !
Wij waren een paar weken op vakantie geweest en ik had alweer diverse malen het huis van Georg gepasseerd. De eerste paar keren was mij niets bijzonders opgevallen; ik had het huis van Georg gedachteloos gepasseerd. Na een paar dagen viel mij op dat Georg niet op de gebruikelijke plek in zijn voortuin zat; dat was toch wel verontrustend. Navraag in het café leerde dat Georg tijdens onze afwezigheid plotseling was overleden. Van de oversteekplaats heeft hij nooit gebruik gemaakt, en van het grindpad ook niet. De strepen van de oversteekplaats lager er al voordat hij stierf en het grindpad was er ook al. Enkele maanden na zijn overlijden werd bij de strepen op het wegdek een bord geplaatst: Voetgangersoversteekplaats. Op die wijze had Georg er nooit gebruik van kunnen maken: hij kon niet lopen. En enkele dagen later werd vlak buiten zijn tuin een terrasje gemaakt en hierop een bank geplaatst. Op de bank zit een plaatje met de tekst:
Georg Redding (1923-2004)
“Pause a while, sit and smile,
And remember Georg Redding
Who laughed and made us laugh.”
Donated by his family and friends.
Kom daar eens om als je Georg Redding heet en in Londen, Parijs, Amsterdam of Berlijn woont.
Georg woonde met zijn vrouw in een huis met een grote achter- en kleine voortuin, met uitzicht op en grensend aan het Place de Foirail. ’s Ochtends was hij meestal al vroeg op, vooral in de zomer als ik tussen 6 en 7 zijn huis passeerde als baken op mijn dagelijkse wandeling. Georg zat dan meestal al in zijn rolstoel in zijn ommuurde voortuintje, uit te kijken wie er alzo langskwam. Meestal zag ik hem wel zitten, en wenste hem een goede dag, maar soms was ik zozeer in gedachten dat Georg enige malen nadrukkelijk moest kuchen om mij eraan te herinneren hem goededag te wensen. Georg was de vriendelijkste man van ons dorp, al zei hij nauwelijks wat.
Vrijwel elke dag ging Georg met zijn electro-mobiel naar het plaatselijke café, terras en restaurant om er één biertje te drinken. De barkeeper ontving hem dan op een wijze die deed denken aan de bijbelse figuur die na jaren zijn eniggeboren zoon terugzag. De hartelijkheid waarmee die begroeting plaatsvond deed menig toeschouwer denken aan mannenliefde tussen twee oudere heren, ware het niet dat zowel Georg als de barkeeper gelukkig getrouwd waren met een persoon van de andere sexe. Als Georg het terras opreed, stond voor de barkeeper plotseling alles stil. Niemand werd meer bediend dan nadat Georg zijn biertje had gekregen.
In Frankrijk krijgen gemeenten soms plotseling een onwaarschijnlijke hoeveelheid geld die kan worden gebruikt voor (infra-)structurele werken. Zo ook ons dorp. Alle verkeer – locaal en doorgaand – ging altijd dwars door ons dorp, langs de kerk en op zondag ook dwars door de markt; hierdoor ontstonden herhaaldelijk gevaarlijke situaties, en dat in een dorp van nauwelijks meer dan 400 inwoners. Veel kerkgangers zijn overigens bij deze verkeerschaos niet omgekomen, want er zijn domweg geen kerkgangers meer. Maar dat verkeer door die markt; die zondagse toeristen moesten hoognodig beschermd worden, want hieraan wordt geld verdiend. Daarom besloot de gemeenteraad een Périphérique aan te leggen waarbij het interlocale verkeer niet langer dwars door het centrum van ons onmetelijke dorp hoefde; weliswaar was die Périphérique niet gepland zoals de Parijse 6-, 8- of 10-baans autoweg maar voor ons bescheiden dorp betekende het toch een aanzienlijke verbetering.
Toch heeft het wonen in een kleine gemeenschap veel voordelen boven het wonen in een metropool zoals b.v. Parijs. Bij de planning van ons nieuwe cultuurbezit – de Roquecorse Périphérique – werd duidelijk rekening gehouden met de inwoners van ons dorp, en kom daar eens om in Parijs. Het bleek namelijk dat het huis van Georg aan de Périphérique kwam te liggen, en dat zou best eens tot gevaarlijke situaties kunnen leiden. Daarom besloot de gemeenteraad dat er vlak voor het huis van Georg een oversteekplaats moest komen zodat hij veilig het Place de Foirail kon bereiken. Maar dat was nog niet genoeg. Een electrische rolstoel heeft de grootst mogelijke moeite met – als het langdurig geregend heeft, en dat gebeurt ook hier – het passeren van een soppend grasveld. Dus werd besloten om een keurig grindpad aan te leggen dwars over het Place de Foirail, met verlaagde stoepranden opdat Georg veilig en snel het café kon bereiken. Kom daar eens om in Parijs !
Wij waren een paar weken op vakantie geweest en ik had alweer diverse malen het huis van Georg gepasseerd. De eerste paar keren was mij niets bijzonders opgevallen; ik had het huis van Georg gedachteloos gepasseerd. Na een paar dagen viel mij op dat Georg niet op de gebruikelijke plek in zijn voortuin zat; dat was toch wel verontrustend. Navraag in het café leerde dat Georg tijdens onze afwezigheid plotseling was overleden. Van de oversteekplaats heeft hij nooit gebruik gemaakt, en van het grindpad ook niet. De strepen van de oversteekplaats lager er al voordat hij stierf en het grindpad was er ook al. Enkele maanden na zijn overlijden werd bij de strepen op het wegdek een bord geplaatst: Voetgangersoversteekplaats. Op die wijze had Georg er nooit gebruik van kunnen maken: hij kon niet lopen. En enkele dagen later werd vlak buiten zijn tuin een terrasje gemaakt en hierop een bank geplaatst. Op de bank zit een plaatje met de tekst:
Georg Redding (1923-2004)
“Pause a while, sit and smile,
And remember Georg Redding
Who laughed and made us laugh.”
Donated by his family and friends.
Kom daar eens om als je Georg Redding heet en in Londen, Parijs, Amsterdam of Berlijn woont.
donderdag 17 april 2008
GELDZAKEN
Inmiddels alweer wat jaren geleden brachten wij onze vakantie door in het oosten van Frankrijk, in een klein plaatsje aan een meer, langs de route die Napoleon gevolgd had toen hij van zijn verbanningsoord Elba op de terugweg was naar Parijs waar hij de macht opnieuw wilde overnemen. De zittende regering zag hem echter niet zo graag in Parijs aankomen en zond hem een aanzienlijke troepenmacht tegemoet.
Toen Napoleon en het regeringsleger elkaar in het bedoelde plaatsje ontmoetten waar wij zoveel later gelogeerd waren en waarvan ik inmiddels de naam vergeten ben, riep Napoleon zijn tegenstanders toe dat hij hun koning was. Daarop sloten die legers zich bij hem aan en gezamenlijk veroverden zij Parijs en zetten de regering af. Maar dat alles is niet waar het nu om gaat.
De ochtend na onze aankomst op de locale camping liep ik met hond en kinderen naar het dorp om mijn vrouw de gelegenheid te geven wat langer uit te slapen door inmiddels brood te halen voor het ontbijt. In de « boulangerie » was het behoorlijk druk met locale dorpsbewoners en met de in de zomer alom tegenwoordige vakantiegangers. Het was een echt plattelandsdorp en bepaald geen « Côte d’Azur »-dorp. Daarom viel de wulpse kleding van een dame die toch overduidelijk tot de inwoners van dat dorp behoorde eens temeer op. Toen zij aan de beurt was om brood te kopen vroeg zij om twee « baguettes » en twee « croissants ». Zij wilde betalen met een biljet van 50 Franse francs, toch geen overgroot bankbiljet. De dame achter de toonbank repliceerde echter : « Ce n’est pas un billet pour payer le boulanger ; c’est un billet pour faire l’amour. » De meeste buitenlanders verstonden er niets van ; de localen en enkele vakantiegangers gniffelden. Kennelijk wist de locale bakker meer dan die buitenlanders konden bevroeden: “Un billet pour faire l’amour.“ Kan het franser ? Maar de inflatie is inmiddels voortgeschreden: wat kun je tegenwoordig nog voor FFR 50,00 ? Ofwel: € 7,50 ? Faire l’amour ? Toch eens navragen. Het zou een koopje zijn.
Toen Napoleon en het regeringsleger elkaar in het bedoelde plaatsje ontmoetten waar wij zoveel later gelogeerd waren en waarvan ik inmiddels de naam vergeten ben, riep Napoleon zijn tegenstanders toe dat hij hun koning was. Daarop sloten die legers zich bij hem aan en gezamenlijk veroverden zij Parijs en zetten de regering af. Maar dat alles is niet waar het nu om gaat.
De ochtend na onze aankomst op de locale camping liep ik met hond en kinderen naar het dorp om mijn vrouw de gelegenheid te geven wat langer uit te slapen door inmiddels brood te halen voor het ontbijt. In de « boulangerie » was het behoorlijk druk met locale dorpsbewoners en met de in de zomer alom tegenwoordige vakantiegangers. Het was een echt plattelandsdorp en bepaald geen « Côte d’Azur »-dorp. Daarom viel de wulpse kleding van een dame die toch overduidelijk tot de inwoners van dat dorp behoorde eens temeer op. Toen zij aan de beurt was om brood te kopen vroeg zij om twee « baguettes » en twee « croissants ». Zij wilde betalen met een biljet van 50 Franse francs, toch geen overgroot bankbiljet. De dame achter de toonbank repliceerde echter : « Ce n’est pas un billet pour payer le boulanger ; c’est un billet pour faire l’amour. » De meeste buitenlanders verstonden er niets van ; de localen en enkele vakantiegangers gniffelden. Kennelijk wist de locale bakker meer dan die buitenlanders konden bevroeden: “Un billet pour faire l’amour.“ Kan het franser ? Maar de inflatie is inmiddels voortgeschreden: wat kun je tegenwoordig nog voor FFR 50,00 ? Ofwel: € 7,50 ? Faire l’amour ? Toch eens navragen. Het zou een koopje zijn.
EVENEMENTENCOMMISSIE
Voorzitter van de Evenementencommissie in ons dorp, ofwel: Association des Commerçants et des Habitants de Roquecor, is Madame P.P.. Haar man evenals haar vader, en uiteraard zijzelf, behoren tot een oud geslacht van slagers die in ons dorp vele jaren een goed bestaan heeft verdiend. Maar om Madame P.P. kun je beslist niet heen. Dat heeft niets met haar omvang te maken, en alles met haar belang in deze gemeente/stad. Wie in de zomer om 6.30h. door het dorp wandelt komt haar elke morgen tegen terwijl zij de planten water geeft die ons dorp de fleurige naam van “Ville fleurie” bezorgd heeft. En wie op zondagmorgen in alle vroegte over de markt loopt ziet haar de stands indelen, verdelen en de totale wekelijkse markt beheersen, hoewel zij daar zelf niets te verkopen heeft. Zonder Madame P.P. gebeurt er in ons dorp niet veel dat enige betekenis heeft. Je kunt gewoonweg niet om haar heen. En dat geldt voor iedereen, zelfs de katholieke kerk. Toen de pastoor - die in deze omgeving 5 kerken bedient; hij moet een rijk man zijn vanwege het onroerend goe dat tot de R.K. Kerk behoort - besloot om de gebruikelijke mis in ons dorp op zondagmorgen te vervangen door een mis die wisselend op vrijdag- en zaterdagavond zou plaatsvinden stormde zij de “Mairie” binnen, vroeg de burgemeester om een onderhoud en probeerde hem uit te leggen dat die verandering een onverantwoorde inbreuk betekende op de commerciële mogelijkheden van de zondagse markt die tot dan toe tegelijkertijd met de mis had plaatsgevonden. Als de mis niet meer op zondagmorgen plaats zou vinden dan zou de markt daaronder in ernstige mate te lijden hebben. Ik stond erbij en luisterde naar haar klemmende betoog, maar ik durfde er niet op te wijzen dat de 3 negentigjarige kerkbezoeksters waarschijnlijk niet dezelfden waren die de grootste omzet aan sexy ondergoed op de locale markt voor hun rekening namen. Maar Madame P.P. was graag bereid een protestbrief te schrijven aan de regionale bisschop, de Franse kardinaal in Parijs en eventueel aan de paus om aan deze ongehoorde maatregel een einde te maken.
Eens per jaar – meestal in maart - organiseert de Association des Commerçants et des Habitants de Roquecor een vergadering in het gemeentehuis om het activiteiten-programma voor het komende jaar vast te stellen. Niet dat iemand daarin iets te vertellen heeft, want alles heeft de goedkeuring van Madame P.P. nodig en die aanvaardt geen andere voorstellen dan die door haar zelf naarvoren zijn gebracht. Zelfs de geringste wijzingingsvoorstellen worden door haar met hoongelach bejegend en zijn daarna kansloos, want zij dreigt onmiddellijk met aftreden als voorzitter en niemand in ons dorp is bereid haar taak om voor dag en dauw de gemeentelijke plantjes water te geven, en elke zondag ruzie te maken over de verdeling van de marktplaatsen, over te nemen. Dus krijgt zij uiteindelijk altijd gelijk.
Ook dit jaar vond de jaarlijkse vergadering van de Association des Commerçants et des Habitants de Roquecor plaats in de Salle des Fêtes en vooral niet in de vergaderzaal van de Mairie, want de Association is een onafhankelijke organisatie die niets met het publieke apparaat van doen wenst te hebben, met uitzondering – uiteraard – van de mogelijkheid tot subsidieverwerving. De burgemeester was ook aanwezig, maar in geen andere hoedanigheid dan dat ook hij “habitant” van Roquecor is. Die hoedanigheid leek hem echter onvoldoende spannend en waardoor tijdens de vergadering – zittend op de ereplaats naast de voorzitter Madame P.P. - al spoedig in slaap viel.
Madame P.P. deed verslag van de gebeurtenissen van het afgelopen jaar - en in het bijzonder van haar buitengewoon belangrijke rol in deze - en vroeg aan de vergadering haar décharge te verlenen voor het gevoerde beleid. Dat werd haar bij acclamatie verleend, al was het maar omdat niemand zin had om met haar in discussie te treden over de geringe marketinginspanning inzake de geplande voorstellingen, de slechte communicatie met de locale burgers en de irritante manier van optreden van de voorzitter.
De penningmeester deed verslag van de financiële wederwaardigheden door de inkomsten op en de uitgaven van de bankrekening te memoreren, maar niemand leverde hierop commentaar. Het was en is een publiek geheim dat de toegezegde subsidie van de regio niet ontvangen is, evenals de toegezegde gelden van de gemeente die door de slapende burgemeester geëffectueerd had moeten worden.. Aan de burgemeester – voor dit speciale doel wakker geschut – werd gevraagd wat de reden was waarom de gemeentelijke subsidie niet was betaald. Hij deelde mede dat hij dat ook niet wist, maar hij deed niet de gebruikelijke toezegging dat hij hierna een onderzoek zou instellen. Publiekelijk is wel bekend dat het bestuur van de Association bestaand uit drie kernleden die al meer dan 30 jaar deel uitmaken van het bestuur jaarlijks eenmaal uitgebreid in een goed restaurant op kosten van de Association gaat dineren en dat wordt in een dorp van meerendeels arme sloebers met argus-ogen gevolgd. Deze kosten zijn in de jaarcijfers van de penningmeester niet terug te vinden. Een kascommissie bestaat niet.
Ook op het programma aan evenementen voor het inmiddels al lopende jaar had eigenlijk niemand commentaar. De enige “durf-al” was een inwoonster van Schotse oorsprong die zich publiekelijk afvroeg of in verband met activiteiten in omliggende gemeenten een specifieke activiteit niet een week eerder of later gepland kon worden. Wie de diepe zucht van de voorzitster hoorde begreep onmiddellijk dat dit een stupiede voorstel moest zijn, al was het maar omdat dit niet van de voorzitster afkomstig was. Een grote stlte volgde. Het was overduidelijk merkbaar dat de voorzitster nadacht hoe zij aan zulk stompzinnig volk kon duidelijk maken dat iets wat als voorstel niet van haar afkomstig was ook maar de geringste kans van slagen kon hebben. Zij deed nauwelijks een poging om beleefd te blijven. Maar de conclusie was duidelijk: over haar voorstel was nagedacht; over dat van de Schotse dame wilde zij geen oordeel vellen, maar niemand moest erop rekenen dat dit enige kans van slagen had. Waarom niet bleef volstrekt onduidelijk. Nee is nee.
Inmiddels is de dame van Schotse oorsprong gekozen als lid van de gemeenteraad. En bovendien heeft zij tesamen met drie andere dames van buitenlandse oorsprong plaats genomen in het bestuur van de Association des Commercants et des Habitants de Roquecor. Kan nog leuk worden.
Eens per jaar – meestal in maart - organiseert de Association des Commerçants et des Habitants de Roquecor een vergadering in het gemeentehuis om het activiteiten-programma voor het komende jaar vast te stellen. Niet dat iemand daarin iets te vertellen heeft, want alles heeft de goedkeuring van Madame P.P. nodig en die aanvaardt geen andere voorstellen dan die door haar zelf naarvoren zijn gebracht. Zelfs de geringste wijzingingsvoorstellen worden door haar met hoongelach bejegend en zijn daarna kansloos, want zij dreigt onmiddellijk met aftreden als voorzitter en niemand in ons dorp is bereid haar taak om voor dag en dauw de gemeentelijke plantjes water te geven, en elke zondag ruzie te maken over de verdeling van de marktplaatsen, over te nemen. Dus krijgt zij uiteindelijk altijd gelijk.
Ook dit jaar vond de jaarlijkse vergadering van de Association des Commerçants et des Habitants de Roquecor plaats in de Salle des Fêtes en vooral niet in de vergaderzaal van de Mairie, want de Association is een onafhankelijke organisatie die niets met het publieke apparaat van doen wenst te hebben, met uitzondering – uiteraard – van de mogelijkheid tot subsidieverwerving. De burgemeester was ook aanwezig, maar in geen andere hoedanigheid dan dat ook hij “habitant” van Roquecor is. Die hoedanigheid leek hem echter onvoldoende spannend en waardoor tijdens de vergadering – zittend op de ereplaats naast de voorzitter Madame P.P. - al spoedig in slaap viel.
Madame P.P. deed verslag van de gebeurtenissen van het afgelopen jaar - en in het bijzonder van haar buitengewoon belangrijke rol in deze - en vroeg aan de vergadering haar décharge te verlenen voor het gevoerde beleid. Dat werd haar bij acclamatie verleend, al was het maar omdat niemand zin had om met haar in discussie te treden over de geringe marketinginspanning inzake de geplande voorstellingen, de slechte communicatie met de locale burgers en de irritante manier van optreden van de voorzitter.
De penningmeester deed verslag van de financiële wederwaardigheden door de inkomsten op en de uitgaven van de bankrekening te memoreren, maar niemand leverde hierop commentaar. Het was en is een publiek geheim dat de toegezegde subsidie van de regio niet ontvangen is, evenals de toegezegde gelden van de gemeente die door de slapende burgemeester geëffectueerd had moeten worden.. Aan de burgemeester – voor dit speciale doel wakker geschut – werd gevraagd wat de reden was waarom de gemeentelijke subsidie niet was betaald. Hij deelde mede dat hij dat ook niet wist, maar hij deed niet de gebruikelijke toezegging dat hij hierna een onderzoek zou instellen. Publiekelijk is wel bekend dat het bestuur van de Association bestaand uit drie kernleden die al meer dan 30 jaar deel uitmaken van het bestuur jaarlijks eenmaal uitgebreid in een goed restaurant op kosten van de Association gaat dineren en dat wordt in een dorp van meerendeels arme sloebers met argus-ogen gevolgd. Deze kosten zijn in de jaarcijfers van de penningmeester niet terug te vinden. Een kascommissie bestaat niet.
Ook op het programma aan evenementen voor het inmiddels al lopende jaar had eigenlijk niemand commentaar. De enige “durf-al” was een inwoonster van Schotse oorsprong die zich publiekelijk afvroeg of in verband met activiteiten in omliggende gemeenten een specifieke activiteit niet een week eerder of later gepland kon worden. Wie de diepe zucht van de voorzitster hoorde begreep onmiddellijk dat dit een stupiede voorstel moest zijn, al was het maar omdat dit niet van de voorzitster afkomstig was. Een grote stlte volgde. Het was overduidelijk merkbaar dat de voorzitster nadacht hoe zij aan zulk stompzinnig volk kon duidelijk maken dat iets wat als voorstel niet van haar afkomstig was ook maar de geringste kans van slagen kon hebben. Zij deed nauwelijks een poging om beleefd te blijven. Maar de conclusie was duidelijk: over haar voorstel was nagedacht; over dat van de Schotse dame wilde zij geen oordeel vellen, maar niemand moest erop rekenen dat dit enige kans van slagen had. Waarom niet bleef volstrekt onduidelijk. Nee is nee.
Inmiddels is de dame van Schotse oorsprong gekozen als lid van de gemeenteraad. En bovendien heeft zij tesamen met drie andere dames van buitenlandse oorsprong plaats genomen in het bestuur van de Association des Commercants et des Habitants de Roquecor. Kan nog leuk worden.
SOMBER WEER
Net als in Nederland is het ook in Zuidwest-Frankrijk niet altijd mooi weer, al spelen in beide gebieden de politici in het algemeen wel mooi weer. Hoe dan ook, in de winter en in het vroege voorjaar wil het hier nog wel eens somber zijn. Laaghangende wolken komen vanaf de Golf van Biscaje over het vlakke plateaulandschap aanscheren in schijnbaar oneindige hoeveelheden. Meestal staat hier dan niet veel wind waardoor die periode van somber weer extra lang duurt. Het is dan toch wel moeilijk om je draai te vinden: buiten is het te nat, te vochtig, te somber, te glad om wat voor werkzaamheden dan ook uit te voeren. Zelfs voor het kappen van bomen is het weer niet geschikt, want het is te glad op de hellingen – uiteindelijk heeft niemand zin om tijdens een val een draaiende kettingzaag in zijn/haar been te krijgen - en van het vocht krijg je reumatiek.
Dergelijke perioden, die dagen, weken en soms zelfs maanden duren, zijn gevaarlijk voor een evenwichtig humeur en voor het nemen van belangrijke beslissingen, want je denkt soms toch wel eens: er moet toch wát gebeuren. Wat er dan ook gebeuren moet, het moet plaatsvinden binnen de muren van het eigen huis. Zo zijn in dergelijke depressies al heel wat “bricoleurs” aan een binnenhuisklus begonnen waarvan zij later spijt kregen. Na enkele dagen verdwenen de grijze wolken, verdween de kou en vochtigheid, ging de zon weer schijnen, terwijl zij nog maandenlang gebonden waren aan zo’n binnenhuisklus waarvan zij toen het nut niet meer inzagen.
En zo moest ook ik mij de afgelopen winter en vroege voorjaar door deze moeilijke periode heenworstelen. Dagenlang heb ik gezocht naar iets om mij mee bezig te houden, maar het viel niet mee om iets geschikts te vinden. Uiteindelijk drong het besef door dat wij al jaren allerlei zaken verzameld, bewaard en anderszins hadden, terwijl de betekenis daarvan inmiddels vervlogen was. Kasten vol spullen die overbodig zijn, waarvan wij de schoonheid niet meer inzien, die wel ons huis kleiner maken en soms ook nog schoonmaakwerk – waaraan wij een afschuwelijke hekel hebben – opleveren. Het motto luidde dus al spoedig: weg ermee ! Een van de weinige zaken waarmee ik nog enige consideratie had was boeken. Die maken deel uit van mijn culturele achtergrond en daarvan is maar moeilijk afscheid te nemen; je zou dan afscheid nemen van een deel van jezelf. Prullaria zijn inmiddels in een hoek van de zolderkamer opgestapeld om in de loop van de zomer op een of meerdere “vides greniers” te worden verkocht. Daar komt dan nog bij alle spullen die wij opgestapeld hebben in de schuur voor afvoer door datzelfde distributiekanaal. Enkele jaren geleden zouden wij ons ervoor geschaamd hebben om met een tafel van dergelijke spullen op een marktje te gaan staan, maar nadat wij enkele jaren geleden onze vriendin R. op de markt in Beauville zagen staan en een jaar later onze chique vriendin C. en haar man Ph. op de markt in M. zagen staan – uiteraard in de sfeervolste kleding die zij zich nog kunnen veroorloven – menen wij ons niet langer te hoeven gêneren; wij zijn uiteindelijk niet zo’n beetje burgerlijk. Het enige waaraan je moet wennen, zei onze vriendin C., is dat je spulletjes aanbiedt tegen de belachelijke prijs van € 1,00 en dat het publiek vraagt of het niet tegen € 0,50 kan. Het zal toch wel even wennen worden.
Maar eigenlijk is dit het toch niet waar het in deze sombere tijden om gaat. Bij de grote schoonmaakaktie vond ik een papieren zak van een bekend modehuis; nou ja, bekend dat is nog maar de vraag. Een echt bekend modehuis verpakt haar spullen niet in een papieren zak, maar goed. In die zak – die al jaren ongeopend was gebleven – vond ik het receptieboek van onze trouwdag. Leuk omdat nog eens in te zien, maar niet de moeite waard om het nog eens bijna 40 jaar te bewaren. Ik vond er tevens een doos met enige honderden bidprentejes die in het katholieke zuiden van Nederland bij begrafenissen werden uitgedeeld. Een van mijn zusjes – de enig overgeblevene, want de twee anderen zijn inmidels overleden - had op de doos geschreven: “Kan weg.” Maar zij had kennelijk begrepen dat een van haar aan historie verslingerde broers misschien belangstelling voor een en ander had, en zo was die doos in mijn huis beland. Ik heb die bidprentjes een voor een ter hand genomen en gelezen: een monnikenwerk. En al spoedig werd mij duidelijk dat bandieten alleen in het heden bestaan en dat in het verleden iedereen eerlijk, zorgzaam, oprecht, behulpzaam, een goed vader of moeder was. En aangezien ik inderdaad geloof dat de wereld sinds de Romeinen – die daar toen al over klaagden – alleen maar slechter geworden is waren die teksten voor mij een echte “Aha-Erlebnis”. Voorzover die prentjes niet ergens reminescenties opriepen aan een mogelijke familierelatie – een naam die ik al eens eerder had gehoord, of meende gehoord te hebben, als behorend tot een verre en nabije familie – hebben ik alles weggegooid, ..... op één na. Dat was en is een “cas d’apart”.
Twaalf of dertien jaar zal ik geweest zijn toen ik een meisje ontmoette via een vriend die verliefd was op een ander meisje. En omdat wij gevieren min of meer in hetzelfde gedeelde van de stad woonden fietsten wij gezamenlijk in het middaguur naar huis om te lunchen; dat gebeurde voordat ook op scholen de zogenaamde “continu-rooster” werd ingevoerd, dat is een rooster waarbij het meerendeel van de leerlingen niet meer tijdens het middaguur naar huis gaat om te lunchen. Wij wachten diverse meestal op elkaar om tesamen naar huis te fietsen. Wij – C. en ik – hadden eigenlijk niets met elkaar; het waren H. en H. waar het eigenlijk om ging. Maar mijn vriend H. verhuisde naar een andere plaats en ik verloor hem na korte tijd uit het oog. En ook ik verhuisde, net als meisje H.; zij werd nota bene mijn (over)buurmeisje, maar met haar had ik niet veel op. En door die verhuizingen verloor ik C. plotseling uit het oog. Ik heb haar nooit meer teruggezien. Maar in de doos met bidprentjes van mijn moeder vond ik het prentje van haar vader. Hij was in 19.. ver van huis in D.H. overleden, kennelijk nog al plotseling, maar hij is toch nog in M. begraven; met die stad hadden hij en zijn familie toch nog een betrekking. Dat alles heb ik nooit geweten. Misschien had ik haar kunnen troosten. Hoe was het mogelijk dat mijn ouders dat kennelijk wel wisten en ik niet ? Zes jaar later verloor ik mijn vader, iets wat ik nooit zal vergeten.
Maar er zat nog meer in die papieren zak van dat bekende modehuis: het condoléanceboek bij het overlijden van mijn moeder. Een ongeteld aantal condoléances van voor mij meestal volslagen onbekend personen: vrienden en bekenden van mijn moeder en van mijn broers en zusters Vriendelijke woorden van troost bij een onkenbaar verdriet, ook al was mijn moeder bij overlijden al 82 jaar. Familieleden van dichtbij en ver af die hun medeleven uitspraken/opschreven bij het overlijden van hun Tante Tila of Tante Tilly. Roerend. Vooral: hoe beschaafd, rustig, bescheiden, vriendelijk zij was. Toch roerde mij het kaartje van de “Welfare-leidster” mij het meest. Voor degenen die wat jonger zijn dan ik: een “welfare-leidster” is iemand die een groepje oudere dames (wekelijks) begeleidt bij het maken van handwerkjes die verkocht worden voor goede doelen. Iets wat wij vandaag de dag bezigheidstherapie zouden noemen: door aktief bezig te zijn blijven lichaam en geest gezond. De leidster hiervan stuurde bij het overlijden van mijn moeder een kaartje met naast de gebruikelijke frases inzake het zware verlies van onze moeder/schoonmoeder de persoonlijke opmerking: “Zelden heb ik zo’n lieve en bescheiden dame ontmoet als uw moeder.” Vorig jaar was het 25 jaar geleden dat mijn moeder, na een kort ziekbed, overleed. Hoewel ik op de hoogte was van dit “jubileum” is daar verder geen aandacht aan besteed. Bij het lezen van dit kaartje – 25 jaar na dato – sprongen mij toch de tranen in de ogen. Deze leidster had het goed begrepen. Als je acht kinderen hebt gekregen en grootgebracht – terwijl je eigenlijk vier kinderen ook al leuk had gevonden – en die zijn allemaal getrouwd met alleszins acceptabele partners -, en als je op jouw sterfbed kunt bogen op het “hebben“ van 29 kleinkinderen waar je het al evenzeer goed mee kunt vinden, dan verdien je een medaille waarmee de “Grootorde van de Nederlandse Leeuw” verbleekt als een stukje katoen met hangend daaronder een stukje koper van matige kwaliteit. Als je in staat bent – tesamen met jouw man – zoiets te presteren dan verdien je eeuwige roem. Als je in staat bent tussen het overlijden van jouw man en jouw eigen dood gedurende – ongeveer, niemand weet precies hoeveel - 17 jaar een jaarlijkse familie-reünie te organiseren waarbij iedereen graag aanwezig is dan verdien je de hemel. Ik kom daar nooit, maar wie daar wél komt: doe haar de hartelijke en dankbare groeten van haar vierde zoon, tevens haar zevende kind.
Maar zo gaat het in de huidige wereld niet. Zeker nu niet, want thans krijgen degenen die in staat zijn de aandacht naar zich toe te trekken de meeste roem, of zij wat voorstellen of niet. Een ster zie je pas, een ster gloeit pas nadat je er licht op gestreken hebt. Zonder dat is een ster helemaal niets; niets meer dan een donker gat in een oneindig heelal. Mijn moeder was een échte ster, een onderbelichte ster; jammer dat er zo weinig licht op haar geworpen is.
Dergelijke perioden, die dagen, weken en soms zelfs maanden duren, zijn gevaarlijk voor een evenwichtig humeur en voor het nemen van belangrijke beslissingen, want je denkt soms toch wel eens: er moet toch wát gebeuren. Wat er dan ook gebeuren moet, het moet plaatsvinden binnen de muren van het eigen huis. Zo zijn in dergelijke depressies al heel wat “bricoleurs” aan een binnenhuisklus begonnen waarvan zij later spijt kregen. Na enkele dagen verdwenen de grijze wolken, verdween de kou en vochtigheid, ging de zon weer schijnen, terwijl zij nog maandenlang gebonden waren aan zo’n binnenhuisklus waarvan zij toen het nut niet meer inzagen.
En zo moest ook ik mij de afgelopen winter en vroege voorjaar door deze moeilijke periode heenworstelen. Dagenlang heb ik gezocht naar iets om mij mee bezig te houden, maar het viel niet mee om iets geschikts te vinden. Uiteindelijk drong het besef door dat wij al jaren allerlei zaken verzameld, bewaard en anderszins hadden, terwijl de betekenis daarvan inmiddels vervlogen was. Kasten vol spullen die overbodig zijn, waarvan wij de schoonheid niet meer inzien, die wel ons huis kleiner maken en soms ook nog schoonmaakwerk – waaraan wij een afschuwelijke hekel hebben – opleveren. Het motto luidde dus al spoedig: weg ermee ! Een van de weinige zaken waarmee ik nog enige consideratie had was boeken. Die maken deel uit van mijn culturele achtergrond en daarvan is maar moeilijk afscheid te nemen; je zou dan afscheid nemen van een deel van jezelf. Prullaria zijn inmiddels in een hoek van de zolderkamer opgestapeld om in de loop van de zomer op een of meerdere “vides greniers” te worden verkocht. Daar komt dan nog bij alle spullen die wij opgestapeld hebben in de schuur voor afvoer door datzelfde distributiekanaal. Enkele jaren geleden zouden wij ons ervoor geschaamd hebben om met een tafel van dergelijke spullen op een marktje te gaan staan, maar nadat wij enkele jaren geleden onze vriendin R. op de markt in Beauville zagen staan en een jaar later onze chique vriendin C. en haar man Ph. op de markt in M. zagen staan – uiteraard in de sfeervolste kleding die zij zich nog kunnen veroorloven – menen wij ons niet langer te hoeven gêneren; wij zijn uiteindelijk niet zo’n beetje burgerlijk. Het enige waaraan je moet wennen, zei onze vriendin C., is dat je spulletjes aanbiedt tegen de belachelijke prijs van € 1,00 en dat het publiek vraagt of het niet tegen € 0,50 kan. Het zal toch wel even wennen worden.
Maar eigenlijk is dit het toch niet waar het in deze sombere tijden om gaat. Bij de grote schoonmaakaktie vond ik een papieren zak van een bekend modehuis; nou ja, bekend dat is nog maar de vraag. Een echt bekend modehuis verpakt haar spullen niet in een papieren zak, maar goed. In die zak – die al jaren ongeopend was gebleven – vond ik het receptieboek van onze trouwdag. Leuk omdat nog eens in te zien, maar niet de moeite waard om het nog eens bijna 40 jaar te bewaren. Ik vond er tevens een doos met enige honderden bidprentejes die in het katholieke zuiden van Nederland bij begrafenissen werden uitgedeeld. Een van mijn zusjes – de enig overgeblevene, want de twee anderen zijn inmidels overleden - had op de doos geschreven: “Kan weg.” Maar zij had kennelijk begrepen dat een van haar aan historie verslingerde broers misschien belangstelling voor een en ander had, en zo was die doos in mijn huis beland. Ik heb die bidprentjes een voor een ter hand genomen en gelezen: een monnikenwerk. En al spoedig werd mij duidelijk dat bandieten alleen in het heden bestaan en dat in het verleden iedereen eerlijk, zorgzaam, oprecht, behulpzaam, een goed vader of moeder was. En aangezien ik inderdaad geloof dat de wereld sinds de Romeinen – die daar toen al over klaagden – alleen maar slechter geworden is waren die teksten voor mij een echte “Aha-Erlebnis”. Voorzover die prentjes niet ergens reminescenties opriepen aan een mogelijke familierelatie – een naam die ik al eens eerder had gehoord, of meende gehoord te hebben, als behorend tot een verre en nabije familie – hebben ik alles weggegooid, ..... op één na. Dat was en is een “cas d’apart”.
Twaalf of dertien jaar zal ik geweest zijn toen ik een meisje ontmoette via een vriend die verliefd was op een ander meisje. En omdat wij gevieren min of meer in hetzelfde gedeelde van de stad woonden fietsten wij gezamenlijk in het middaguur naar huis om te lunchen; dat gebeurde voordat ook op scholen de zogenaamde “continu-rooster” werd ingevoerd, dat is een rooster waarbij het meerendeel van de leerlingen niet meer tijdens het middaguur naar huis gaat om te lunchen. Wij wachten diverse meestal op elkaar om tesamen naar huis te fietsen. Wij – C. en ik – hadden eigenlijk niets met elkaar; het waren H. en H. waar het eigenlijk om ging. Maar mijn vriend H. verhuisde naar een andere plaats en ik verloor hem na korte tijd uit het oog. En ook ik verhuisde, net als meisje H.; zij werd nota bene mijn (over)buurmeisje, maar met haar had ik niet veel op. En door die verhuizingen verloor ik C. plotseling uit het oog. Ik heb haar nooit meer teruggezien. Maar in de doos met bidprentjes van mijn moeder vond ik het prentje van haar vader. Hij was in 19.. ver van huis in D.H. overleden, kennelijk nog al plotseling, maar hij is toch nog in M. begraven; met die stad hadden hij en zijn familie toch nog een betrekking. Dat alles heb ik nooit geweten. Misschien had ik haar kunnen troosten. Hoe was het mogelijk dat mijn ouders dat kennelijk wel wisten en ik niet ? Zes jaar later verloor ik mijn vader, iets wat ik nooit zal vergeten.
Maar er zat nog meer in die papieren zak van dat bekende modehuis: het condoléanceboek bij het overlijden van mijn moeder. Een ongeteld aantal condoléances van voor mij meestal volslagen onbekend personen: vrienden en bekenden van mijn moeder en van mijn broers en zusters Vriendelijke woorden van troost bij een onkenbaar verdriet, ook al was mijn moeder bij overlijden al 82 jaar. Familieleden van dichtbij en ver af die hun medeleven uitspraken/opschreven bij het overlijden van hun Tante Tila of Tante Tilly. Roerend. Vooral: hoe beschaafd, rustig, bescheiden, vriendelijk zij was. Toch roerde mij het kaartje van de “Welfare-leidster” mij het meest. Voor degenen die wat jonger zijn dan ik: een “welfare-leidster” is iemand die een groepje oudere dames (wekelijks) begeleidt bij het maken van handwerkjes die verkocht worden voor goede doelen. Iets wat wij vandaag de dag bezigheidstherapie zouden noemen: door aktief bezig te zijn blijven lichaam en geest gezond. De leidster hiervan stuurde bij het overlijden van mijn moeder een kaartje met naast de gebruikelijke frases inzake het zware verlies van onze moeder/schoonmoeder de persoonlijke opmerking: “Zelden heb ik zo’n lieve en bescheiden dame ontmoet als uw moeder.” Vorig jaar was het 25 jaar geleden dat mijn moeder, na een kort ziekbed, overleed. Hoewel ik op de hoogte was van dit “jubileum” is daar verder geen aandacht aan besteed. Bij het lezen van dit kaartje – 25 jaar na dato – sprongen mij toch de tranen in de ogen. Deze leidster had het goed begrepen. Als je acht kinderen hebt gekregen en grootgebracht – terwijl je eigenlijk vier kinderen ook al leuk had gevonden – en die zijn allemaal getrouwd met alleszins acceptabele partners -, en als je op jouw sterfbed kunt bogen op het “hebben“ van 29 kleinkinderen waar je het al evenzeer goed mee kunt vinden, dan verdien je een medaille waarmee de “Grootorde van de Nederlandse Leeuw” verbleekt als een stukje katoen met hangend daaronder een stukje koper van matige kwaliteit. Als je in staat bent – tesamen met jouw man – zoiets te presteren dan verdien je eeuwige roem. Als je in staat bent tussen het overlijden van jouw man en jouw eigen dood gedurende – ongeveer, niemand weet precies hoeveel - 17 jaar een jaarlijkse familie-reünie te organiseren waarbij iedereen graag aanwezig is dan verdien je de hemel. Ik kom daar nooit, maar wie daar wél komt: doe haar de hartelijke en dankbare groeten van haar vierde zoon, tevens haar zevende kind.
Maar zo gaat het in de huidige wereld niet. Zeker nu niet, want thans krijgen degenen die in staat zijn de aandacht naar zich toe te trekken de meeste roem, of zij wat voorstellen of niet. Een ster zie je pas, een ster gloeit pas nadat je er licht op gestreken hebt. Zonder dat is een ster helemaal niets; niets meer dan een donker gat in een oneindig heelal. Mijn moeder was een échte ster, een onderbelichte ster; jammer dat er zo weinig licht op haar geworpen is.
maandag 4 februari 2008
DE PIANOSTEMMER
Men is hier van alle gemakken voorzien ; de meest-uiteenlopende beroepen zijn hier voorhanden; het moet dan toch niet zo’n geweldige toer zijn om allerlei klusjes te laten opknappen. Niet al te ver hier vandaan woont een pianostemmer. Hij is een vriendelijk, goedlachs, aimabel, en hij kan uitstekend verhalen vertellen. Hij zou een fransman kunnen zijn, maar dat is hij niet; hij is amerikaan: lang, slank, goedlachs. Het enige storende aan zijn persoonlijkheid is dat je geen afspraken met hem kunt maken. Het kan natuurlijk wel, maar het heeft geen zin want hij komt toch niet op de afgesproken dag en tijdstip en hij biedt voor deze nalatigheid ook geen excuses aan, maar hij is een goed pianostemmer. Hij komt zoals het hem uitkomt, en dat is meestal tegen het middaguur en dan rekent hij kennelijk op een uitnodiging om te blijven eten. Ik ken zijn vrouw niet, maar je zou bijna denken dat zij geen goede kok is en dat hij daarom er de voorkeur aan geeft om zijn voeten onder andermans eetkamertafel te steken. En hoewel dat zijn cliënten niet altijd gelegen komt wordt hij meestal uitgenodigd om te blijven lunchen. Bovendien: als je hem eenmaal in huis hebt, kun je hem beter niet weer laten gaan, want je weet nooit wanneer hij terugkomt.
Hij is een goed causeur, vol grappen en daarom toch ook wel een welkome gast. Bij een Franse, meestal uitgebreide lunch hoort een lekker glaasje wijn – of twee of drie - maar tijdens de maaltijd staat het werk stil en na de maaltijd kan hij moeilijk weer op gang komen. Laat in de namiddag gaat hij zuchtend achter de piano zitten en poogt die de stemmen. Meestal komt hij dan een moeilijk probleem tegen dat hij nu niet kan oplossen, maar waarvoor hij morgen zal terugkomen. Dat « morgen » is dan vele weken en vele – soms ook boze – telefoontjes later. En dan herhaalt het ceremonieel zich.
Zo adviseerde hij een vriend dat de stempels van zijn piano dringend aan revisie toe waren ; hij zou de zaak demonteren en bij hem thuis – waar hij over alle benodigde gereedschappen beschikte – de reparatie uitvoeren. Binnen veertien dagen zou een en ander geregeld zijn. De klant kon rekenen op een telefoontje voor een afspraak om de zaak weer te installeren. Toen die vriend na twee maanden nog steeds niets gehoord had belde hij de pianostemmer : hij was al goed opgeschoten ; het was nog slechts een kwestie van een paar dagen. De vriend werd er inmiddels toch depressief van geworden. Hij had de gewoonte om elke ochtend, en soms ook ’s middags enkele uren piano te spelen, niet altijd tot genoegen van zijn vrouw. Het was zijn enige hobby; een alternatief was er niet, of het zou tuinieren moeten zijn, en hieraan had hij een hartgrondige hekel. Helaas, de pianostemmer liet verder niets van zich horen.
Toen hij na vele vergeefse pogingen de pianostemmer opnieuw aan de telefoon kreeg deelde die hem doodleuk mede dat hij gepoogd had de stempels opnieuw te bekleden, maar dat hij dat al snel had opgegeven. Hij had ze opgestuurd naar een vermaard pianoreparatiebedrijf in Parijs. Hij wachtte op antwoord dat een en ander na reparatie terugverwacht zou worden. De pianist was een psychische inzinking nabij.
Toen twee maanden en diverse lunches later de piano er ook aan de binnenkant weer als een muziekinstrument uitzag vertelde de pianist mij opgelucht zijn verhaal. Ik luisterde er met stijgende verbazing naar. De pianist bleef de stemmer een aardige vent vinden en sprak vol lof over het geluid dat na het werk van de pianostemmer uit de gerenoveerde piano opklonk. En toen ik hem vroeg hoe dat toch mogelijk was: zoveel gebroken beloften, zoveel niet nagekomen afspraken, zo lang vergeefs wachten en toch de stemmer als een aardige, aimabele man kwalificeren. Toen sprak de pianist de gedenkwaardige woorden:
Het is als met het mooiste meisje van de klas, een mooie jonge vrouw waarop iedereen verliefd is; je weet dat zij jou bedonderd en je staat toch altijd op haar te wachten in de hoop dat je een eindje met haar af mag lopen, én op een steelse zoen in het donker. Maar je weet ook dat zij jou onbarmhartig lang laat wachten op iedere afspraak die je met haar maakt en telkens belazerd zij jou met een ander zodra je jouw rug gedraaid hebt. Maar als zij blijk geeft opnieuw een afspraak te willen dan ga je daar graag op in. Je blijft toch verliefd op haar.
Hij is een goed causeur, vol grappen en daarom toch ook wel een welkome gast. Bij een Franse, meestal uitgebreide lunch hoort een lekker glaasje wijn – of twee of drie - maar tijdens de maaltijd staat het werk stil en na de maaltijd kan hij moeilijk weer op gang komen. Laat in de namiddag gaat hij zuchtend achter de piano zitten en poogt die de stemmen. Meestal komt hij dan een moeilijk probleem tegen dat hij nu niet kan oplossen, maar waarvoor hij morgen zal terugkomen. Dat « morgen » is dan vele weken en vele – soms ook boze – telefoontjes later. En dan herhaalt het ceremonieel zich.
Zo adviseerde hij een vriend dat de stempels van zijn piano dringend aan revisie toe waren ; hij zou de zaak demonteren en bij hem thuis – waar hij over alle benodigde gereedschappen beschikte – de reparatie uitvoeren. Binnen veertien dagen zou een en ander geregeld zijn. De klant kon rekenen op een telefoontje voor een afspraak om de zaak weer te installeren. Toen die vriend na twee maanden nog steeds niets gehoord had belde hij de pianostemmer : hij was al goed opgeschoten ; het was nog slechts een kwestie van een paar dagen. De vriend werd er inmiddels toch depressief van geworden. Hij had de gewoonte om elke ochtend, en soms ook ’s middags enkele uren piano te spelen, niet altijd tot genoegen van zijn vrouw. Het was zijn enige hobby; een alternatief was er niet, of het zou tuinieren moeten zijn, en hieraan had hij een hartgrondige hekel. Helaas, de pianostemmer liet verder niets van zich horen.
Toen hij na vele vergeefse pogingen de pianostemmer opnieuw aan de telefoon kreeg deelde die hem doodleuk mede dat hij gepoogd had de stempels opnieuw te bekleden, maar dat hij dat al snel had opgegeven. Hij had ze opgestuurd naar een vermaard pianoreparatiebedrijf in Parijs. Hij wachtte op antwoord dat een en ander na reparatie terugverwacht zou worden. De pianist was een psychische inzinking nabij.
Toen twee maanden en diverse lunches later de piano er ook aan de binnenkant weer als een muziekinstrument uitzag vertelde de pianist mij opgelucht zijn verhaal. Ik luisterde er met stijgende verbazing naar. De pianist bleef de stemmer een aardige vent vinden en sprak vol lof over het geluid dat na het werk van de pianostemmer uit de gerenoveerde piano opklonk. En toen ik hem vroeg hoe dat toch mogelijk was: zoveel gebroken beloften, zoveel niet nagekomen afspraken, zo lang vergeefs wachten en toch de stemmer als een aardige, aimabele man kwalificeren. Toen sprak de pianist de gedenkwaardige woorden:
Het is als met het mooiste meisje van de klas, een mooie jonge vrouw waarop iedereen verliefd is; je weet dat zij jou bedonderd en je staat toch altijd op haar te wachten in de hoop dat je een eindje met haar af mag lopen, én op een steelse zoen in het donker. Maar je weet ook dat zij jou onbarmhartig lang laat wachten op iedere afspraak die je met haar maakt en telkens belazerd zij jou met een ander zodra je jouw rug gedraaid hebt. Maar als zij blijk geeft opnieuw een afspraak te willen dan ga je daar graag op in. Je blijft toch verliefd op haar.
Abonneren op:
Posts (Atom)