Net als in Nederland is het ook in Zuidwest-Frankrijk niet altijd mooi weer, al spelen in beide gebieden de politici in het algemeen wel mooi weer. Hoe dan ook, in de winter en in het vroege voorjaar wil het hier nog wel eens somber zijn. Laaghangende wolken komen vanaf de Golf van Biscaje over het vlakke plateaulandschap aanscheren in schijnbaar oneindige hoeveelheden. Meestal staat hier dan niet veel wind waardoor die periode van somber weer extra lang duurt. Het is dan toch wel moeilijk om je draai te vinden: buiten is het te nat, te vochtig, te somber, te glad om wat voor werkzaamheden dan ook uit te voeren. Zelfs voor het kappen van bomen is het weer niet geschikt, want het is te glad op de hellingen – uiteindelijk heeft niemand zin om tijdens een val een draaiende kettingzaag in zijn/haar been te krijgen - en van het vocht krijg je reumatiek.
Dergelijke perioden, die dagen, weken en soms zelfs maanden duren, zijn gevaarlijk voor een evenwichtig humeur en voor het nemen van belangrijke beslissingen, want je denkt soms toch wel eens: er moet toch wát gebeuren. Wat er dan ook gebeuren moet, het moet plaatsvinden binnen de muren van het eigen huis. Zo zijn in dergelijke depressies al heel wat “bricoleurs” aan een binnenhuisklus begonnen waarvan zij later spijt kregen. Na enkele dagen verdwenen de grijze wolken, verdween de kou en vochtigheid, ging de zon weer schijnen, terwijl zij nog maandenlang gebonden waren aan zo’n binnenhuisklus waarvan zij toen het nut niet meer inzagen.
En zo moest ook ik mij de afgelopen winter en vroege voorjaar door deze moeilijke periode heenworstelen. Dagenlang heb ik gezocht naar iets om mij mee bezig te houden, maar het viel niet mee om iets geschikts te vinden. Uiteindelijk drong het besef door dat wij al jaren allerlei zaken verzameld, bewaard en anderszins hadden, terwijl de betekenis daarvan inmiddels vervlogen was. Kasten vol spullen die overbodig zijn, waarvan wij de schoonheid niet meer inzien, die wel ons huis kleiner maken en soms ook nog schoonmaakwerk – waaraan wij een afschuwelijke hekel hebben – opleveren. Het motto luidde dus al spoedig: weg ermee ! Een van de weinige zaken waarmee ik nog enige consideratie had was boeken. Die maken deel uit van mijn culturele achtergrond en daarvan is maar moeilijk afscheid te nemen; je zou dan afscheid nemen van een deel van jezelf. Prullaria zijn inmiddels in een hoek van de zolderkamer opgestapeld om in de loop van de zomer op een of meerdere “vides greniers” te worden verkocht. Daar komt dan nog bij alle spullen die wij opgestapeld hebben in de schuur voor afvoer door datzelfde distributiekanaal. Enkele jaren geleden zouden wij ons ervoor geschaamd hebben om met een tafel van dergelijke spullen op een marktje te gaan staan, maar nadat wij enkele jaren geleden onze vriendin R. op de markt in Beauville zagen staan en een jaar later onze chique vriendin C. en haar man Ph. op de markt in M. zagen staan – uiteraard in de sfeervolste kleding die zij zich nog kunnen veroorloven – menen wij ons niet langer te hoeven gêneren; wij zijn uiteindelijk niet zo’n beetje burgerlijk. Het enige waaraan je moet wennen, zei onze vriendin C., is dat je spulletjes aanbiedt tegen de belachelijke prijs van € 1,00 en dat het publiek vraagt of het niet tegen € 0,50 kan. Het zal toch wel even wennen worden.
Maar eigenlijk is dit het toch niet waar het in deze sombere tijden om gaat. Bij de grote schoonmaakaktie vond ik een papieren zak van een bekend modehuis; nou ja, bekend dat is nog maar de vraag. Een echt bekend modehuis verpakt haar spullen niet in een papieren zak, maar goed. In die zak – die al jaren ongeopend was gebleven – vond ik het receptieboek van onze trouwdag. Leuk omdat nog eens in te zien, maar niet de moeite waard om het nog eens bijna 40 jaar te bewaren. Ik vond er tevens een doos met enige honderden bidprentejes die in het katholieke zuiden van Nederland bij begrafenissen werden uitgedeeld. Een van mijn zusjes – de enig overgeblevene, want de twee anderen zijn inmidels overleden - had op de doos geschreven: “Kan weg.” Maar zij had kennelijk begrepen dat een van haar aan historie verslingerde broers misschien belangstelling voor een en ander had, en zo was die doos in mijn huis beland. Ik heb die bidprentjes een voor een ter hand genomen en gelezen: een monnikenwerk. En al spoedig werd mij duidelijk dat bandieten alleen in het heden bestaan en dat in het verleden iedereen eerlijk, zorgzaam, oprecht, behulpzaam, een goed vader of moeder was. En aangezien ik inderdaad geloof dat de wereld sinds de Romeinen – die daar toen al over klaagden – alleen maar slechter geworden is waren die teksten voor mij een echte “Aha-Erlebnis”. Voorzover die prentjes niet ergens reminescenties opriepen aan een mogelijke familierelatie – een naam die ik al eens eerder had gehoord, of meende gehoord te hebben, als behorend tot een verre en nabije familie – hebben ik alles weggegooid, ..... op één na. Dat was en is een “cas d’apart”.
Twaalf of dertien jaar zal ik geweest zijn toen ik een meisje ontmoette via een vriend die verliefd was op een ander meisje. En omdat wij gevieren min of meer in hetzelfde gedeelde van de stad woonden fietsten wij gezamenlijk in het middaguur naar huis om te lunchen; dat gebeurde voordat ook op scholen de zogenaamde “continu-rooster” werd ingevoerd, dat is een rooster waarbij het meerendeel van de leerlingen niet meer tijdens het middaguur naar huis gaat om te lunchen. Wij wachten diverse meestal op elkaar om tesamen naar huis te fietsen. Wij – C. en ik – hadden eigenlijk niets met elkaar; het waren H. en H. waar het eigenlijk om ging. Maar mijn vriend H. verhuisde naar een andere plaats en ik verloor hem na korte tijd uit het oog. En ook ik verhuisde, net als meisje H.; zij werd nota bene mijn (over)buurmeisje, maar met haar had ik niet veel op. En door die verhuizingen verloor ik C. plotseling uit het oog. Ik heb haar nooit meer teruggezien. Maar in de doos met bidprentjes van mijn moeder vond ik het prentje van haar vader. Hij was in 19.. ver van huis in D.H. overleden, kennelijk nog al plotseling, maar hij is toch nog in M. begraven; met die stad hadden hij en zijn familie toch nog een betrekking. Dat alles heb ik nooit geweten. Misschien had ik haar kunnen troosten. Hoe was het mogelijk dat mijn ouders dat kennelijk wel wisten en ik niet ? Zes jaar later verloor ik mijn vader, iets wat ik nooit zal vergeten.
Maar er zat nog meer in die papieren zak van dat bekende modehuis: het condoléanceboek bij het overlijden van mijn moeder. Een ongeteld aantal condoléances van voor mij meestal volslagen onbekend personen: vrienden en bekenden van mijn moeder en van mijn broers en zusters Vriendelijke woorden van troost bij een onkenbaar verdriet, ook al was mijn moeder bij overlijden al 82 jaar. Familieleden van dichtbij en ver af die hun medeleven uitspraken/opschreven bij het overlijden van hun Tante Tila of Tante Tilly. Roerend. Vooral: hoe beschaafd, rustig, bescheiden, vriendelijk zij was. Toch roerde mij het kaartje van de “Welfare-leidster” mij het meest. Voor degenen die wat jonger zijn dan ik: een “welfare-leidster” is iemand die een groepje oudere dames (wekelijks) begeleidt bij het maken van handwerkjes die verkocht worden voor goede doelen. Iets wat wij vandaag de dag bezigheidstherapie zouden noemen: door aktief bezig te zijn blijven lichaam en geest gezond. De leidster hiervan stuurde bij het overlijden van mijn moeder een kaartje met naast de gebruikelijke frases inzake het zware verlies van onze moeder/schoonmoeder de persoonlijke opmerking: “Zelden heb ik zo’n lieve en bescheiden dame ontmoet als uw moeder.” Vorig jaar was het 25 jaar geleden dat mijn moeder, na een kort ziekbed, overleed. Hoewel ik op de hoogte was van dit “jubileum” is daar verder geen aandacht aan besteed. Bij het lezen van dit kaartje – 25 jaar na dato – sprongen mij toch de tranen in de ogen. Deze leidster had het goed begrepen. Als je acht kinderen hebt gekregen en grootgebracht – terwijl je eigenlijk vier kinderen ook al leuk had gevonden – en die zijn allemaal getrouwd met alleszins acceptabele partners -, en als je op jouw sterfbed kunt bogen op het “hebben“ van 29 kleinkinderen waar je het al evenzeer goed mee kunt vinden, dan verdien je een medaille waarmee de “Grootorde van de Nederlandse Leeuw” verbleekt als een stukje katoen met hangend daaronder een stukje koper van matige kwaliteit. Als je in staat bent – tesamen met jouw man – zoiets te presteren dan verdien je eeuwige roem. Als je in staat bent tussen het overlijden van jouw man en jouw eigen dood gedurende – ongeveer, niemand weet precies hoeveel - 17 jaar een jaarlijkse familie-reünie te organiseren waarbij iedereen graag aanwezig is dan verdien je de hemel. Ik kom daar nooit, maar wie daar wél komt: doe haar de hartelijke en dankbare groeten van haar vierde zoon, tevens haar zevende kind.
Maar zo gaat het in de huidige wereld niet. Zeker nu niet, want thans krijgen degenen die in staat zijn de aandacht naar zich toe te trekken de meeste roem, of zij wat voorstellen of niet. Een ster zie je pas, een ster gloeit pas nadat je er licht op gestreken hebt. Zonder dat is een ster helemaal niets; niets meer dan een donker gat in een oneindig heelal. Mijn moeder was een échte ster, een onderbelichte ster; jammer dat er zo weinig licht op haar geworpen is.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten